4 keer trickle-down-effect: de enige cases waarin topsportsucces mogelijk tot meer sportdeelname leidde
Een gouden medaille of kampioensbeker die tot meer leden bij de sportverenigingen leidt? Een mythe: het trickle-down-effect bestaat niet, zo lieten we zien in dit artikel. Maar hoewel het effect niet is aangetoond, zijn er toch vier voorbeelden waarin topsportsucces er mogelijk toe leidde dat meer mensen die specifieke sporten gingen beoefenen. Welke cases dat zijn, ontdek je in dit artikel.
In de hele Nederlandse sportgeschiedenis zijn er maar vier gevallen bekend waarbij een opvallende topsportprestatie zorgde voor een versnelde groei van de sport, het zogenaamde trickle-down-effect. Maar let op: zelfs bij deze cases zijn andere verklaringen niet helemaal uit te sluiten en is het effect dus niet hard aantoonbaar.
De vier cases op een rijtje
- Hockey in 1928: In dit jaar stonden de mannen van de Nederlandse hockeyploeg in de olympische finale in Amsterdam. Hoewel deze werd verloren, groeide het aantal hockeyclubs in de daaropvolgende jaren aanzienlijk.
- Schaken in 1936: Max Euwe won in dit jaar de wereldtitel. Het aantal schaakclubs nam significant toe, en daalde ook weer toen Euwe zijn toppositie verloor.
- Judo in de jaren ‘60: Anton Geesink won in 1961 de wereldtitel en in 1964 de olympische titel. Het lijkt er op dat deze prestaties leidden tot een trickle-down-effect, hoewel niet uit te sluiten is dat ook maatschappelijke ontwikkelingen hieraan bijdroegen.
- Darts in 1998 en 1999: De successen van Raymond van Barneveld lijken te hebben geleid tot een toename in het aantal leden van dartverenigingen.
1. Hockey in 1928
Het Nederlandse hockey is al decennia internationaal toonaangevend. Ook is de sport populair, met inmiddels meer dan 250.000 leden bij de KNHB. Honderd jaar geleden was dat nog heel anders, vooral omdat het Nederlandse hockey eigen spelregels kende die afweken van de internationale standaard. Daardoor was het onmogelijk om internationale wedstrijden te spelen en bleef het spelniveau laag.
In 1925 stapte Nederland toch over op de internationale regels, vanwege de komst van de Olympische Spelen van 1928 naar Amsterdam. Opvallend genoeg behaalde het Nederlandse team vervolgens de finale, die overigens werd verloren van het onaantastbare Brits-Indië. Na 1928 zien we een duidelijke stijging in het aantal nieuwe hockeyclubs dat werd opgericht:
t/m 1927 | 1928 – 1940 | |
Aantal nieuwe hockeyclubs per jaar | 3,75 | 13,7 |
Bron gegevens: Van de Vooren, Amsterdam en Hockey. Eeuwen in beweging. (2016)
Het lijkt er dus op dat de doorbraak van het hockey verband houdt met het olympische succes.Toch gelden hier enkele nuances. Ten eerste moeten we oppassen om in een vooroorlogse situatie topsport en breedtesport te onderscheiden, omdat dit na-oorlogse begrippen zijn. Ten tweede was de eerste grote groei in het aantal nieuwe hockeyverenigingen al in 1925 geweest, het jaar dat de internationale regels werden doorgevoerd. Die groei zette pas vanaf 1928 echt door. Oftewel, de doorbraak kwam niet alleen door het topsportsucces, maar ook door het invoeren van de internationale standaard.
Wist je dat…
Topsport voor het eerst in Nederland zo werd genoemd in dagblad De Nieuwe Nederlander van 27 november 1945? In 1937 noemde sportbestuurder Karel Lotsy in een toespraak topsport nog ‘dieptesport’, om het verschil met breedtesport aan te geven. Daarmee was hij de eerste ooit, bijna tien jaar na de doorbraak van hockey.
2. Schaken in 1935
Schaker Max Euwe won in 1935 de wereldtitel, als eerste en tot nu toe enige Nederlander. Uit cijfers van de Sportdatabank van Huygens ING blijkt dat de denksport gestaag groeide, met een tempoversnelling vanaf de eeuwwisseling. Na het succes van Euwe halverwege de jaren ‘30 groeide de Nederlandse Schaakbond opeens nog harder, bevestigt Michel van Gent, samensteller van de Sportdatabank: “De Bond profiteerde sterk van het succes van Euwe, want in de volgende jaren schoten op tal van plaatsen schaakclubs uit de grond. Alleen al in de N.A.S.B., de socialistische sportbond, werden in de eerste twee maanden van 1936 zeker achttien schaakgroepen opgericht.”
1900 – 1935 | 1935 – 1940 | |
Aantal nieuwe schaakclubs per jaar | ± 10 (totaal 376 in hele periode) | 61 (totaal 305 in hele periode) |
Van Gent wijst op nog iets anders opmerkelijks: “In 1937 verloor Euwe de wereldtitel weer. Ook de meeste van de nieuwe schaakclubs gingen in deze tijd weer ten onder.” Dat duidt dus opnieuw op een trickle-down-effect, maar dan in negatieve zin.
3. Judo in de eerste helft van de jaren zestig
Judo was al enkele decennia bekend in Nederland, maar na de prestaties van Anton Geesink brak de sport echt door. Geesink behaalde de olympische titel in 1964 en als eerste niet-Japanner de wereldtitel in 1961.
Dagblad Het Vrije Volk schreef op 29 juni 1965 dat het aantal sportverenigingen in acht jaar met 15% was toegenomen. Bij judo, toen nog georganiseerd in verschillende bonden, was het echter veel sneller gegaan. “Zo blijkt uit de statistiek”, aldus Het Vrije Volk, “dat de NAJA in 1956 slechts 36 clubs telde en in 1963 110, een vooruitgang van maar liefst 206 procent, terwijl de NJJB 73 procent groeide, ook geen klein beetje.” Dat was volgens de krant allemaal aan Geesink te danken: “Dat een sport sterk aanspreekt, wanneer, een groot sportman in de publiciteit staat, is een algemeen bekend feit. Judo geeft er ’n sprekend voorbeeld van. De prestaties van Anton Geesink spreken tot de verbeelding en werken sterk propagandistisch.” Ook dagblad De Waarheid verkondigde een soortgelijke boodschap op 20 maart 1965, toen het meldde dat de Judobond inmiddels 23.500 leden had.
1656 | 1963 | Groeipercentage | |
Aantal judoclubs NAJA | 36 | 110 | 206 |
Toch gelden ook hier enkele nuances. Ten eerste werd de groei van judo lang geremd doordat verschillende bonden streden om de heerschappij. Precies tijdens het succes van Geesink slaagde een complexe fusie die de organisatorische basis verstevigde. Dit was noodzakelijk om de groei vast te houden. Ten tweede groeide de binnensport überhaupt in deze jaren. Zo groeide tegelijkertijd met judo de badmintonsport met 249%, van 41 naar 143 verenigingen. Ook andere binnensporten groeiden, terwijl bijvoorbeeld de buitensport atletiek kromp. Dit komt mogelijk doordat eind jaren ‘50 en begin jaren ‘60 het besef ontstond dat er na de oorlog veel nieuwe huizen en fabrieken waren aangelegd en maar weinig faciliteiten voor sport en recreatie. Veel gemeenten bouwden toen sporthallen: de thuisbasis van judo.
4. Darts in 1998/1999
Het NRC Handelsblad keek op 6 januari 2007 terug op de invloed van Raymond van Barneveld op de ontwikkeling van darts in ons land. “Waren er in 1998 ruim 18.000 mensen bij de dartbond NDB aangesloten, dit jaar zijn het er zo’n 45.000, verdeeld over 25 lidorganisaties. Een van de grootste ledenstijgingen van de afgelopen dertig jaar – 6.785 – deed zich in 1999 voor, toen de Hagenaar voor het tweede achtereenvolgende jaar de finale van het World Professional Darts Championship won.”
In december 2017 had de dartbond 31.984 leden, zo staat in het jaarverslag. Dat is veel meer dan in 1998. Bovendien veroorzaakte ‘Barney’ veel media-aandacht en steeg het aantal tv-uren voor deze sport. Het is onbekend welke effecten dit topsportsucces had op de ongeorganiseerde dartsport, dus mensen die in een café of elders zijn gaan darten.
Voorbeelden van bekende sportmomenten waarbij het trickle-down-effect niet optrad
- Het gewonnen EK voetbal in 1988 leidde niet tot meer leden bij de KNVB.
- Ook het EK vrouwenvoetbal in 2017 leidde – tegen alle verwachtingen in – niet tot een extra stijging in het aantal voetballende meisjes en vrouwen.
- Na het succes van Daphne Schippers groeide de Atletiekunie niet. Ook atletieklegende Fanny Blankers-Koen veroorzaakte ruim een halve eeuw geleden geen trickle-down-effect.
- De prestaties van Tom Dumoulin leidden waarschijnlijk niet tot een ledentoename bij Koninklijke Nederlandse Wieler Unie.
Meer voorbeelden van bekende sportmomenten die niet tot een breedtegroei van de sport leidden? Je vindt ze in het artikel “De mythe van het trickle-down-effect: topsportsucces leidt niet tot groei van breedtesport”.
Oproep aan sportbonden en onderzoekers
Dit artikel is een opstap naar meer onderzoek. Wij blijven zoeken naar ledenaantallen van Nederlandse sporten, zo ver mogelijk terug in de tijd en zo veel mogelijk onderverdeeld in subcategorieën als geslacht, leeftijd en regio. Wij zijn daarom blij met elke bijdrage van sportbonden en van andere onderzoekers. Help jij ons verder? Stuur een e-mail naar info@sportgeschiedenis.nl.