5 lessen uit iBOR-re-integratie
Kenniscentrum Sport lanceerde het interactieve Beleidsondersteunend Rekenmodel Re-integratie (iBOR-re-integratie) in 2015. Het instrument gaf zicht op de (maatschappelijke) kosten en baten van de inzet van sport en bewegen in arbeidsre-integratietrajecten. Uit gesprekken met onder andere gemeenten blijkt dat het model voorzag in de behoefte aan een cijfermatige onderbouwing. Maar alleen cijfers inzichtelijk maken is niet voldoende. De cijfers vragen om interpretatie en om daadwerkelijke toepasbaarheid. Hier volgt een overzicht van de belangrijkste lessen uit de gesprekken over iBOR re-integratie.
Gemeente investeert, zorgverzekeraar profiteert
Een deel van de maatschappelijke winst van de inzet van sport en bewegen binnen arbeidsre-integratie ontstaat door vermeden zorgkosten. De winst is vooral van toepassing op de doelgroep met een laag participatieniveau aan het begin van het re-integratietraject. Een deelnemer zegt letterlijk bij de tussentijdse evaluatie: ”Ik ben al drie maanden niet bij de huisarts geweest.” Deze uitspraak illustreert dat mensen met een laag participatieniveau, vaker dan mensen met een hoog participatieniveau, naar de huisarts gaan. Degene die profiteert als zij dat minder vaak doen is de zorgverzekeraar, terwijl de gemeente de partij is die het traject bekostigt. Met andere woorden: de gemeente investeert, maar de zorgverzekeraar profiteert.
Is de les daaruit dat de gemeente niet in deze doelgroep moet investeren? Zeker niet. Het is een argument om te onderzoeken of de aansluiting bij de collectiviteit voor minima die (bijna alle) gemeenten aanbieden, de zogenaamde gemeentepolis, loont. In deze collectiviteit sluit de gemeente een collectieve zorgverzekering af voor de minima in haar gemeente. Deze doelgroep van minima komt sterk overeen met de doelgroep in de WWB (Wet Werk en Bijstand). Met andere woorden: er lijken parallelle belangen te liggen voor de zorgverzekeraar (zorgkosten beheersbaar houden) en de gemeente (burgers laten participeren in de samenleving). iBOR-re-integratie is bij uitstek het instrument om deze parallelle belangen inzichtelijk en bespreekbaar te maken.
Twee knoppen: minder kosten/meer effect
Om een kosteneffectief alternatief te bieden voor reguliere re-integratietrajecten is het belangrijk om 1) minder kosten te maken of 2) een hoger succespercentage te behalen. Het liefst natuurlijk allebei. Om een beeld te geven: gemiddeld kost een re-integratietraject vanuit de WWB 5.000 euro (tussen de 3.000 en 7.000 euro (bron: SEO 2013)). Het gaat daarbij om het totaalpakket van ondersteuning aan een persoon. Het gemiddelde uitvalpercentage van een regulier integratietraject ligt rond de veertig procent. De sportsector moet soms wennen aan dit soort bedragen en percentages. De doelgroep WWB is immers een complexe groep mensen, waardoor kosten om hen op een goede manier te helpen kunnen oplopen.
Sport kan het niet alleen, zowel in beleid als in uitvoer
De financiering van arbeidsre-integratietrajecten voorzien van sport en bewegen verschilt. Soms komt de financiering uit het sportbudget van de gemeente, soms is er sprake van een opstartsubsidie, bijvoorbeeld de Sportimpuls, en soms financiert sociale zaken. Vanuit iBOR-re-integratie bekeken bevatten de verschillende financieringsconstructies sterke en zwakke punten:
- Het bekostigen van re-integratietrajecten vanuit het sportbeleid kan logisch zijn. Zeker als het traject als doel heeft om ook de sport(verenigingen) te versterken. Maar wat als het traject succesvol is, deelnemers inderdaad een baan vinden en er minder uitkeringen zijn? De afdeling sociale zaken profiteert dan financieel. Is het dan niet logisch dat sociale zaken het traject (mede) financiert?
- Omdat de opzet van een re-integratietraject soms lang duurt kan een opstartsubsidie een goede manier zijn om het traject te financieren. De continuïteit van het traject op de langere termijn is dan wel een risico. Daarom is het belangrijk om ook bij een opstartsubsidie vanaf het begin aandacht te hebben voor financiële borging.
iBOR-re-integratie kan een vertrekpunt zijn voor een gesprek tussen afdelingen binnen gemeenten over het (gezamenlijk) financieren van dit soort trajecten.
Ook ten aanzien van de uitvoering geldt een gezamenlijke aanpak. Samenwerken met andere partijen in de uitvoer is noodzakelijk om een effectief programma neer te zetten. Lees hierover meer in het artikel Arbeidsparticipatie en sport: verbinden van wetenschap en praktijk.
Begin klein: realitycheck
Hoewel iBOR-re-integratie vanuit kosteneffectiviteit een positief plaatje laat zien, is het aan te bevelen om voor elke lokale situatie een ‘realitycheck’ te doen. Start bijvoorbeeld met een pilot om daarin te toetsen hoe het in de specifieke praktijk werkt. Naast een evaluatie van het proces en de samenwerking is het in elk geval ook belangrijk om bij de monitoring de uitstroom (uitval, werk, school, anders), het participatieniveau bij in- en uitstroom, de kosten (per deelnemer, maar ook vaste kosten), het aantal deelnemers en de doorlooptijd te registreren. Door deze gegevens te vergelijken met data in iBOR-re-integratie kan blijken of het iBOR inderdaad een representatief model is voor de lokale situatie.
Geen baan is niet geen succes
Wanneer is een traject gelukt? Als iemand uit een sociaal isolement komt, na afloop van het arbeidsre-integratietraject actief blijft als vrijwilliger en geen baan vindt en dus zijn/haar uitkering behoudt? Vanuit iBOR-re-integratie gezien: nee, dit komt door de combinatie van de gemaakte kosten en de baten, die niet uit te drukken zijn in geld (hoogstens in verminderde zorgkosten). Maar maatschappelijk gezien is het traject succesvol. Hoewel het primaire doel van iBOR-re-integratie is grip te krijgen op de (maatschappelijke) kosten en baten is het van belang om bij de interpretatie ervan kritisch na te blijven denken en ook effecten die niet in geld uit te drukken zijn mee te wegen in het oordeel.
Meer lezen? Vind publicaties over arbeidsre-integratie in de Kennisbank Sport en Bewegen.