Spring naar content

Beweeggedrag beïnvloeden: modellen die gedrag verklaren

Starten met sporten en bewegen kan best ingewikkeld zijn. Zeker als je het niet gewend bent. Er is al veel onderzoek gedaan om gedrag te kunnen verklaren en wat nodig is om te komen tot nieuw gedrag. Dit heeft geleid tot veel modellen, zoals het ASE en I-Change model, die worden gebruikt om gedrag te verklaren en te beïnvloeden. Maar er zijn er nog meer. In dit artikel nemen we je mee in een aantal gedragsmodellen en hoe je deze kunt inzetten.

Modellen voor het verklaren van gedrag

Gedragsmodellen zijn fijn om een complex iets als gedrag te begrijpen. Dit wil echter niet zeggen dat een model altijd de volledige werkelijkheid beschrijft: daar is een model een te simpele weergave voor. We lichten enkele modellen en theorieën kort voor je toe. Wil je meer weten over de modellen? Lees dan de uitgebreidere artikelen per model.

ASE-Model

Een model dat je vaak tegenkomt bij het verklaren en beïnvloeden van gezondheidsgedrag is het ASE-model (De Vries, 1988). ASE staat voor Attitude, Sociale invloed en Eigen-effectiviteit. Dit model is gebaseerd op de Theory of Planned Behaviour (Azjen, 1985). Samengevat zegt dit model (als we het invullen voor bewegen) dat we eerst de intentie moeten hebben om (meer) te gaan bewegen. Deze intentie wordt bepaald door de mate waarin we meer voor- dan nadelen zien van bewegen (attitude), als we ons gesteund voelden door anderen om te gaan bewegen (sociale invloed), en we het gevoel hebben dat we (meer) kunnen bewegen, als we dat willen (eigen-effectiviteit). Deze intentie is de voorspeller of we gewenst gedrag ook daadwerkelijk gaan doen, in dit geval dus: (meer) gaan bewegen.

Integrated Change model

Het Integrated Change model (I-Change model) is het uitgebreidere vervolg op het ASE-model en geeft een overzicht van wat er zoal komt kijken bij de keuze die we maken om bijvoorbeeld te gaan sporten.

Het I-Change model geeft aan dat motivatie door meerdere factoren wordt beïnvloed, namelijk:

  • iemands achtergrond (cultuur, verleden, kennis, etc.)
  • de kennis die iemand heeft over het gedrag
  • de risico’s die iemand ziet van een bepaald gedrag (in dit geval van ‘niet sporten’)

Deze factoren bij elkaar hebben invloed op de intentie die iemand heeft om gewenst gedrag te gaan vertonen. Of het nieuwe gedrag ook écht wordt uitgevoerd hangt, naast iemands intentie, ook nog af van de ervaren drempels en of iemand het plan om te gaan sporten ook kan uitvoeren.

Zelfbeschikkingstheorie

De zelfbeschikkingstheorie (ook wel zelf-determinatietheorie genoemd) beschrijft niet alle factoren van gedrag, maar gaat ervan uit dat we iets doen (gedrag vertonen) op basis van onze motivatie (bijvoorbeeld omdat we het ‘leuk’ vinden). Hierbij maakt de theorie grofweg onderscheid tussen geen motivatie, extrinsieke motivatie en intrinsieke motivatie. Bij extrinsieke motivatie komt de prikkel om gedrag te vertonen van buiten jezelf, bijv. je gaat naar de sportschool omdat je anders op je kop krijgt van je fysiotherapeut. Bij intrinsieke motivatie komt de motivatie echt vanuit de persoon zelf, bijv. je gaat naar de sportschool omdat je het leuk vind.

We raken intrinsiek gemotiveerd wanneer we:

  • Autonomie ervaren: het idee hebben dat we zelf bepalen wat we doen
  • Competenties hebben: we er goed in zijn en er beter in kunnen worden
  • Verbondenheid voelen: we verbonden zijn met anderen (erbij horen, aardig gevonden worden)

Als een bepaald gedrag, bijvoorbeeld sport, ons in deze drie dingen voorziet, dan zijn we mogelijk intrinsiek gemotiveerd. En dat maakt het weer gemakkelijker om gedrag op langere termijn vol te houden.

Transtheoretisch model van gedragsverandering (TTM)

Voorgaande modellen beschreven hoe je gedrag kunt verklaren en welke factoren daarin een rol spelen. Het Transtheoretisch model (TTM) (Prochaska & Di Clemente, 1982) is hierin verschillend van voorgaande modellen. Deze beschrijft de fases van gedragsverandering.

Je hebt vast wel eens gemerkt dat jouw plan om meer te bewegen of te sporten, niet zonder slag of stoot lukt. Dit komt omdat je door verschillende fases van gedragsverandering gaat. Deze fases laat het Transtheoretisch model (TTM) zien (Prochaska & Di Clemente, 1982).

een model waarin de stappen voor gedragsverandering worden weergegeven
Versimpelde afbeelding van het TTM, Jan Middelkamp

Het TTM beschrijft alle fases waar je doorheen gaat in het veranderen van gedrag. Vanaf de eerste fase, waar je nog helemaal niet over gedrag nadenkt, en dus ook niet beseft dat je iets wilt veranderen. In de volgende fase ben je je bewust van eigen gedrag en besef je wat je wilt veranderen. Vervolgens ga je een plan maken hoe je tot gewenst gedrag kunt komen: met de buurvrouw wandelen? Een abonnement bij de sportschool? Je bent je aan het voorbereiden.Daarna is het tijd voor actie: je gaat 1x in de week wandelen met de buurvrouw, en 1x in de week een rondje hardlopen. Je bent enthousiast begonnen, maar nu is het nog zaak om dit vol te houden.

Dit model geeft een logische volgorde in fases maar dit betekent niet dat iedereen deze ook ten alle tijden volgt, sommige mensen slaan fases over of vallen terug in een vorige fase. Ook is het mogelijk dat iemand helemaal terugvalt in oud gedrag. Bijvoorbeeld wanneer 2x in de week hardlopen veranderd in 1x in de week, en voor iemand het doorheeft ben je helemaal gestopt.

Beïnvloeden van bewust en onbewust gedrag

Bovenstaande modellen gaan er allemaal vanuit dat gedrag te beïnvloeden is en dat dit gedrag rationeel tot stand komt. Dat wil zeggen: dat mensen altijd nadenken over hun gedrag. Maar denk jij altijd bewust na over wat je doet? Een groot deel van gedrag doen we onbewust, bijvoorbeeld omdat we reageren op iets in onze (sociale) omgeving. Let maar eens op hoe mensen in de lift staan. Staat iedereen met z’n gezicht dezelfde kant op, dan pas jij je daar waarschijnlijk op aan. Dit automatische gedrag heeft voordelen voor mensen. Het bespaart ons energie om in elke situatie te moeten bedenken hoe we ons moeten gedragen.

Omdat we sterk en automatisch reageren op onze omgeving, is het mogelijk om gedrag te beïnvloeden door de omgeving aan te passen. Dat wordt vaak gedaan via priming, nudging en framing tegen. Door iets te veranderen in de omgeving of er iets aan toe te voegen, kun je mensen soms ongemerkt in een richting sturen. Je beïnvloedt hiermee de automatische keuze die zij maken. Denk maar aan een hal waar de trap centraal te zien is, terwijl de lift ergens om de hoek is. Mensen zullen hierdoor sneller de trap nemen.

Wil je meer weten over een ander gedragsmodel? Neem contact op met de auteur.