Energie in het sociale domein, de samenwerking met sport zorgt voor beweging!
Ga aan de slag, al is het maar op kleine schaal: dat was de oproep van Sanne Scholten en Penny Nugteren in Sport Knowhow XL, in hun betoog over de rol van sport in de zorg. Deze hartenkreet is niet aan dovemansoren gericht. Organisaties als Kenniscentrum Sport, VSG en NOC*NSF zien dat beweging in het sociale domein kansen biedt voor beide partijen en nemen daarvoor apart en samen al initiatieven. Een belangrijke voorwaarde om ook daadwerkelijk succes te hebben is dat de informele netwerken van de sportvereniging niet in de geprofessionaliseerde wereld van de zorg worden ingelijfd. Wel kunnen deze netwerken en de ‘spirit’ van sport en bewegen beter worden benut. Het is nu het moment om de juiste verbindingen tot stand te brengen.
Eerst geef ik wat observaties, maar nu alvast verklap ik de vijf aanbevelingen die ik straks uitwerk:
- Deel de dromen.
- Leer van elkaars werkwijze.
- Verbind de beleidsdomeinen sport en zorg.
- Laat je inspireren door informele netwerken.
- Versterk de lokale samenwerking.
Dit zijn adviezen voor iedereen die serieus werk wil maken van de inzet van sport en bewegen in het sociale domein: gemeenten, zorg- en welzijnsorganisaties en sportaanbieders. En uiteraard zie ik de oproep van Sanne en Penny ook als een oproep aan mijzelf en aan alle collega’s die kennis en netwerken op dit belangwekkende terrein willen ontwikkelen: wacht niet, ga aan de slag!
Maar eerst: Waar staan we nu?
De zorg moet veranderen, ze moet letterlijk en figuurlijk dichterbij vorm krijgen. De mensen moeten zelf de regie over hun situatie leren krijgen en het eigen netwerk daarbij gebruiken. De sportvereniging vertegenwoordigt een omvangrijk sociaal kapitaal met het netwerk, haar sportaanbod, de vrijwillige inzet en het beheer en gebruik van de accommodatie. De waarde van het netwerk reikt veel verder dan de sport.
“Mensen met een veerkrachtig netwerk zijn beter in staat hun leven perspectief te geven. Lang niet altijd is dit even rooskleurig, net als de samenleving. Kortom: in de sport leer je voor het leven.”
Relaties en vriendschappen komen via de vereniging tot stand, oppasadressen worden langs de lijn uitgewisseld, vacatures via het netwerk vervuld, lotgenoten steunen elkaar, mensen worden fitter en veerkrachtiger door sport en bewegen. Van kinds af aan is de sport een domein waar je spelenderwijs leert je te verbinden in een team of samen te werken aan een doel, om te gaan met verschillen en om te gaan met spanningen en conflicten. Mensen met een veerkrachtig netwerk zijn zelf veerkrachtiger en beter in staat hun leven perspectief te geven. Lang niet altijd is dit even rooskleurig, net als de samenleving. Kortom: in de sport leer je voor het leven.
De sport kan met de inzet van haar sociaal kapitaal professionele hulp ontlasten en versterken en bijdragen aan zelfsturing en eigen regie door haar leden en hun netwerk. De kenmerken van de sport en haar maatschappelijke waarde zijn vooral dat het informeel gebeurt, en passant, als gelukkig en maatschappelijk waardevol ‘rand’verschijnsel en niet als core business.
Het laatste decennium zijn beleidspartners buiten de sport door de gemeenten gestimuleerd sport en bewegen als middel te gebruiken. Dat zie je bij gezondheid, preventie, leefbaarheid, integratie en wijken. Natuurlijk kan sport bijdragen aan vitalere burgers, eigen verantwoordelijkheid en eigen mogelijkheden van jeugd en hun ouders, met inzet van een sociaal netwerk. En ja, dat beperkt de noodzaak tot medische en extra opvoedkundige inzet, omdat zowel de individuele ontwikkeling als de sociale vaardigheden spelenderwijs in de sport tot wasdom komen. De sportvereniging heeft dit bovendien vaak al geïntegreerd in haar samenwerking met buurtsportcoaches, scholen en kinderopvang, waarmee zij deze functies verder ontwikkeld heeft.
Spanning en gedoe: Wie zit daarop te wachten?
Toch is hier ook iets anders aan de hand! Hier zijn namelijk professionals aan zet die hun handelen niet informeel, maar formeel inzetten. Werkstandaarden hanteren en professionele mores laten gelden. Dit geeft ook spanning en gedoe en daar zit de sport niet altijd op te wachten.
Samenwerken met professionals uit de zorg en met de beleidsregisseurs van de gemeente is niet gemakkelijk. Allereerst omdat er grote verschillen in expertise, ervaring, belangen en principes overbrugd moeten worden. Het maakt wel degelijk een verschil of je met de samenwerking je boterham verdient of dat je het vrijwillig doet. De taal die door beroepskrachten gebruikt wordt en de woorden die vrijwilligers over dezelfde kwesties gebruiken illustreren de verschillende invalshoeken en verwachtingen.
“Het maakt wel degelijk een verschil of je met de samenwerking je boterham verdient of dat je het vrijwillig doet.”
De werkwijzen van de beroepskrachten en de vrijwilligers lopen uiteen qua motivatie en in de manier van doen. De beroepskrachten maken gebruik van standaarden uit hun professionele wereld en de vrijwilligers doen het ‘gewoon’, vaak op basis van jarenlange ervaringen en tradities in de vereniging.
Wat bij de een voortkomt uit lotgenotenverbondenheid – bijvoorbeeld de ‘autismecompetitie’ in Zuid-Holland – is bij de ander een onderdeel van een hulpverleningspraktijk. Verwachtingen van het resultaat zijn ook verschillend. Bij de eerste is iedereen blij, want de kinderen zijn blij en de verenigingen hebben hun tolerantie naar autistische kinderen opgerekt. De professional kijkt vooral of de vereniging aan haar professionele standaarden van een veilige omgeving voor haar aanpak voldoet.
Die verschillen maken het ingewikkeld en lang niet voor alle sportverenigingen iets waar ze zin in hebben. Sportverenigingen zitten daarom echt niet allemaal te wachten op een kennismakingsgesprek met de zorg, zoals de schrijfsters van het voorgaande artikel suggereren.
Aanbevelingen voor succesvolle samenwerking
“Het netwerk en de spirit van sport en bewegen kunnen beter benut worden.”
Mijn belangrijkste punt: we moeten oppassen dat we de informele zorg die er is in de sportvereniging niet de geprofessionaliseerde wereld van de zorg inzuigen en dat ‘de interventies’, ‘het maatwerk’ en ‘de doorbraakstrategieën’ het gaan overnemen van de zorg en de belangeloze ondersteuning, hulp en inzet van vrienden uit de vereniging. Wel kunnen het netwerk en de spirit van sport en bewegen beter benut worden. Maar dan moet er wel het nodige gebeuren; daar wil ik graag wat dieper op ingaan.
1. Deel je dromen
Aspiraties en dromen van sport en gemeenten worden onvoldoende gekend en gedeeld. Een open gesprek kan richting geven aan de gedeelde ambities die vorm kunnen krijgen in de samenwerking. Veel sportverenigingen zijn bereid te werken aan maatschappelijke waarden als het hun sportieve ambities of de mogelijkheden versterkt of als het ten goede komt aan het welzijn van hun leden. De waterpolovereniging in Utrecht wil best samen met de gemeente het zwembad runnen als dit hun droom van een wedstrijdbad op topniveau verwezenlijkt. In Enschede kunnen clubs een stuk van de accommodatiekosten aan de gemeente betalen in natura; door daarvoor maatschappelijke activiteiten voor jeugd uit te voeren. Bij voetbalclub Sporting in Utrecht hebben ze extra inkomsten en expertise in de club gekregen door het project ‘Alleen jij bepaalt wie je bent’, een initiatief met het Ministerie van Justitie voor jongeren met een risico op criminaliteit. Zij bieden hen twee keer per week training aan en een toernooi met andere clubs die meedoen aan dit project. Naast financieel beter is de club ook beter in staat gebleken om te gaan met ‘rotjochies’, ook binnen de eigen gelederen.
Campagnefilm voor Alleen jij bepaalt wie je bent met ambassadeur Soufiane Touzani.
2. Leer van elkaars werkwijze
Er komt veel af op gemeenten met de decentralisaties en transities, gepaard gaande met bezuinigingen. Meer taken uitvoeren met minder mensen is een grote uitdaging.
“Ambtenaren moeten leren anders te denken en werken: minder vanuit beleidsplannen, meer vanuit het versterken van lokale initiatieven, dat wat er al gaande is.”
Daar past een andere benadering bij die de meeste clubs eigen is, die van ‘doen’ en minder vanuit professionele standaarden plannen maken en dan gaan handelen. Meer vanuit het hart dan vanuit het hoofd naar de handen.
3. Verbind de beleidsdomeinen sport en zorg
Sport en zorg zijn ambtelijk nog lang niet altijd verbonden: beleidsterreinen hebben eigen doelstellingen en zijn niet intrinsiek gericht op onderlinge versterking. De gemeente zou daarin het initiatief kunnen nemen om de samenwerking op gang te brengen door het gesprek van de bureaus naar de kantine te verplaatsen. Een trekker, iemand die de partijen kan verbinden, is daarbij van waarde. Zorg voor inspirerende mensen die er zin in hebben om de schouders onder een bepaald thema of een bepaalde aanpak te zetten. Dat kunnen best mensen zijn die in de vereniging actief zijn en expertise, ideeën of belangen hebben op een bepaald terrein.
4. Laat je inspireren door informele netwerken
Beleidssportambtenaren zoeken in gesprek met de sportverenigingen en zorgorganisaties naar motieven, kennis en argumenten om de gezondheidswaarde van sport als bijdrage van preventie bij zorg te bepalen. Gebruik het verbindend vermogen van mensen uit de vereniging die bereid zijn hulp en zorg te geven aan mensen die deze hulp of zorg liever krijgen van vertrouwde mensen en op plekken waar ze vertrouwd zijn. Deze verbindingen zorgen voor veerkracht en incasseringsvermogen van mensen. Door op deze manier naar zorg te kijken worden informele netwerken de inspiratie voor de netwerken van professionals en kunnen beide elkaar versterken.
5. Versterk de lokale samenwerking
GGD’s, buurtteams zorg en jeugd, de buurtsportcoach: er is veel meer verbinding en samenwerking mogelijk dan nu het geval is. Wijkteams kennen en benutten nog niet de kracht van sport bij preventie. Nog vrijwel nergens maakt de buurtsportcoach deel uit van het wijkteam. Gelukkig zie ik tal van initiatieven om de domeinen dichter bij elkaar te brengen, zoals deze week nog een expertmeeting bij NISB voor buurtsportcoaches die met sport en zorg aan de slag willen.
Dus: ja, laten we aan de slag gaan. Om te beginnen snel met elkaar in gesprek gaan om samen acties te bedenken. Dat mag best op kleine schaal beginnen, zodat we vanuit gezamenlijke ervaringen vertrouwen krijgen in wat we nog meer kunnen doen. Als dat vertrouwen en respect er is, dan zal het zich snel genoeg verder ontwikkelen. Zowel in de formele als in de informele netwerken. Werk aan de winkel!