Spring naar content

Testen fitheid bij kinderen met een chronische aandoening of beperking

Het testen van (fysieke) fitheid van kinderen met een chronische aandoening is ingewikkeld. Zowel de fitheid tests zelf, als de geldende fitheidsnormen zijn niet aangepast op de bijzondere situatie van deze kinderen. Dit artikel legt uit hoe je fitheid van deze kinderen toch kunt meten.

Het is voor fysiotherapeuten, vakdocenten of trainers niet altijd makkelijk om (fysieke) fitheid te bepalen bij kinderen met een chronische aandoening of beperking. Sommige van hen kunnen niet lopen of rennen, andere alleen met hulpmiddelen en anderen zijn geheel rolstoelafhankelijk. Door de individuele verschillen zijn standaardtesten vaak niet toepasbaar. Als ze dat wel zijn, zeggen de resultaten ons veelal weinig, omdat de bestaande normen juist vanwege de beperkingen niet bruikbaar zijn.

Gelukkig is het mogelijk om op alternatieve manieren fitheid van jongeren met een chronische aandoening of beperking te meten met een fitheid test. Hiervoor worden testen gebruikt die aangepast zijn aan de mogelijkheden van het kind. De testen zijn bedoeld om de jongeren met zichzelf te vergelijken, waardoor we voor- of achteruitgang bij kunnen houden of het effect van een trainingsprogramma kunnen meten.

Twee studies aan de basis

De afgelopen jaren is er binnen het Shared Utrecht Pediatric Exercise Research (SUPER) lab, een samenwerking tussen het Wilhelmina Kinderziekenhuis, de Hogeschool Utrecht en Kenniscentrum Revalidatiegeneeskunde Utrecht, veel ervaring opgedaan op het gebied van testen en trainen van kinderen met een chronische ziekte of aandoening. Twee studies over de gezondheidseffecten van bewegen bij kinderen binnen deze doelgroep zijn de aanleiding voor dit artikel. In de Sport-2-Stay-Fit (S2SF) studie wordt gekeken of een bepaald niveau van fitheid behouden kan worden door deelname aan een aangepast naschools sportprogramma. In de Health in Adapted Youth Sports (HAYS) studie worden de voor- en nadelen van sporten bij kinderen met een chronische aandoening of ziekte beschreven.

In dit artikel wordt een overzicht gegeven van welke testen bruikbaar zijn voor het meten van fysieke fitheid bij deze doelgroep. Deze testen zijn bruikbaar voor beweegprofessionals zoals fysiotherapeuten en vakdocenten lichamelijk opvoeding in het speciaal onderwijs, maar ook voor studenten uit het beweegonderwijs of speciaal onderwijs.

Waaruit bestaat fysieke fitheid?

De fysieke fitheid bestaat uit een combinatie van aerobe fitheid, anaerobe fitheid, kracht, flexibiliteit, behendigheid en lichaamssamenstelling. In het testen van fysieke fitheid wordt onderscheid gemaakt tussen kinderen die zelfstandig rennen, kinderen die zelfstandig lopen, kinderen die met hulpmiddelen lopen en rolstoel gebonden kinderen.

Aerobe fitheid

Een jongen in een rolstoel doet de Shuttleridetest
afb. 1: shuttle ride test

De maximale zuurstofopname is de beste maat voor aerobe fitheid. Voor het bepalen van de zuurstofopname, gebruiken we een ademgasanalyse systeem waarmee we meten hoeveel zuurstof en koolstofdioxide iemand in- en uitademt. De maximale zuurstofopname bepalen we tijdens een maximale inspanningstest, waarbij het belangrijk is dat de proefpersoon alles geeft wat hij of zij in zich heeft. Hier kan flink wat aanmoediging voor nodig zijn!

Tabel: Shuttle Run / Ride Test Protocols
ProtocolAfstandStart tempotoename
per min.
RennendSRT I10 m. rechte lijn5.0 km/u0.25 km/u
Onafhankelijk lopenSRT II10 m. rechte lijn2.0 km/u0.25 km/h
Hulpmiddelen tijdens
het lopen
SRT III7,5 m vierkant1.5 km/u0.19 km/u
Rolstoel afhankelijkSRT II10 m. rechte lijn2.0 km/u0.25 km/u
bron: Jana Tuijtelaars

De shuttlerun of -ridetest is een makkelijk toepasbare test voor het meten van de aerobe fitheid van een kind met een beperking. Afhankelijk van het niveau van voortbewegen van het kind, wordt er een ander protocol gebruikt.

Tijdens de test loopt, rent of rijdt het kind heen en weer tussen twee pionnen, waarbij hij of zij start op het ene piepsignaal en de pion bereikt moet hebben voor het tweede piepsignaal. De piepsignalen zullen elkaar gedurende de test steeds sneller opvolgen. Mocht de pion twee keer achter elkaar niet op tijd bereikt zijn, stopt de test. De behaalde trap is de trap waarop de proefpersoon de pion nog wel binnen de tijd kon bereiken.

Ook zonder dure apparatuur voor het meten van de maximale zuurstofopname van het kind is deze test relevant. De behaalde trap is gerelateerd aan de maximale zuurstofopname. De verandering van de conditie van het kind is op deze manier te meten door de behaalde trap te vergelijken. Een hartslagmeter kan gebruikt worden om te bepalen of een kind alles gegeven heeft tijdens een test. Bij een hartslag van boven de 180 slagen per minuut, kan je aannemen dat het kind goed zijn of haar best heeft gedaan. Verder zijn er andere subjectieve maten die je in de gaten kan houden, zoals zweten, rood worden en buiten adem zijn.

Anaerobe fitheid

Het grootste deel van de dagelijkse lichamelijke activiteit van kinderen bestaat uit korte intensieve bewegingen, zoals springen of sprinten. Hierdoor is de anaerobe fitheid een belangrijke maat voor het dagelijks functioneren van het kind.

De anaerobe fitheid is te meten met de muscle power sprint test. Voor deze test legt het kind, rennend of in een rolstoel, zes keer een 15-meter sprint af. Na iedere sprint is er een korte pauze van 10 seconden om af te remmen, om te draaien en weer klaar te gaan staan. De tijd van iedere sprint wordt gemeten en bij elkaar opgeteld voor de totale tijd van de zes sprints. Uit de gemiddelde tijd per sprint, de snelste sprintsnelheid en het gewicht kan de maximale power en gemiddelde power berekend worden.

Kracht

Afb.2: Meting van de handknijpkracht

Met een handknijpkrachtmeter is de spierkracht op een eenvoudige manier te meten. De knijpkracht is een belangrijke maat, omdat het een voorspeller voor algehele spierkracht in het lichaam.

Explosieve kracht

Voor het meten van explosieve kracht zijn er twee soorten testen. Welke je gebruikt, is afhankelijk van de manier van voortbewegen van het kind. Voor kinderen die kunnen lopen, wordt de staande breedte sprong gebruikt. Het idee is simpel: het kind springt met beide benen naast elkaar zo ver mogelijk vooruit. Door de sprongafstand te meten, hebben we een maat voor de explosieve kracht van het onderlichaam.

een jongen in een rolstoel doet de one-stroke-push-test
Afb. 3: De one stroke push test

Voor kinderen in een rolstoel wordt de one stroke push test gebruikt om te meten hoe ver het kind de rolstoel vooruit kan duwen met één duw. Ook de rolstoel bepaalt voor een deel de grootte van deze afstand. Het is dus belangrijk dat vervolgmetingen in dezelfde rolstoel plaatsvinden. Met de one stroke push test wordt de explosieve kracht van het bovenlichaam gemeten.

Bij beide testen zit een factor coördinatie en techniek. Voor het afnemen van de testen hoef je daarom geen uitgebreide uitleg te geven over de test, om de manier waarop het kind de beweging uitvoert niet te beïnvloeden.

Flexibiliteit

Afb. 4: Uitvoering van de aangepaste apley test

De flexibiliteit van het bovenlichaam kunnen we meten met de aangepaste apley test, waarmee we de schouderlenigheid testen. De proefpersoon brengt de armen op de rug zo dicht mogelijk bij elkaar, waarbij de ene arm over de schouder heen gaat en de andere arm onder de schouder langs. Hoe verder de armen bij elkaar komen, hoe flexibeler het kind is.

Behendigheid

Met de 10×5 meter sprint test meet je de behendigheid van het kind. Het kind sprint zo snel mogelijk tien keer een afstand van 5-meter heen en weer. Het kind tikt negen keer met de voet of met de voorwielen van de rolstoel de lijn aan en sprint de tiende keer over de lijn heen. Tussen de sprints zit geen rustperiode, wat betekent dat het vertragen, draaien en weer versnellen in de totale sprinttijd is inbegrepen. De totale sprinttijd is een maat voor de behendigheid.

Lichaamssamenstelling

De Body Mass Index (BMI) kan berekend worden met de formule gewicht (kg)/lengte (m) 2. De lengte meet je in stand of, als het kind niet zelfstandig kan staan, in ruglig. In het geval van contracturen, waardoor bijvoorbeeld de benen niet helemaal gestrekt kunnen worden, gebruiken we de arm span wijdte: de afstand van het topje van de linker middelvinger tot aan het topje van de rechter middelvinger over de adamsappel.

Ook buikomvang is een goede voorspeller voor het gezondheidsrisico als gevolg van een ongezonde lichaamssamenstelling. Buikomvang is makkelijk te meten tussen de onderste rib en het bekken. Kinderen met een buikomvang boven de 73 cm hebben een verhoogd risico op verhoogde arteriële stijfheid, dus een verhoogd gezondheidsrisico (Haapala et al., artikel in voorbereiding).

Bronnen

  1. Lankhorst K, Haapala EA, de Groot J, Zwinkels M, Verschuren O, Wittink H, Backx FJ, Visser-Meily A, Takken T. The associations of cardiorespiratory fitness, adiposity and sports participation with arterial stiffness in youth with chronic diseases or physical disabilities. Eur J Prev Cardiol. 2017 Jul;24(10):1102-1111
  2. Lankhorst K, van der Ende-Kastelijn K, de Groot J, Zwinkels M, Verschuren O, Backx F, Visser-Meily A, Takken T. HAYS study group. Health in Adapted Youth Sports Study (HAYS): health effects of sports participation in children and adolescents with a chronic disease or physical disability. Springerplus. 2015; 22,4:796.
  3. Zwinkels M, Verschuren O, Lankhorst K, van der Ende-Kastelijn K, de Groot J, Backx F, Visser-Meily A, Takken T. Sport-2-Stay-Fit study group. Sport-2-Stay-Fit study: Health effects of after-school sport participation in children and adolescents with a chronic disease or physical disability. BMC Sports Sci Med Rehabil. 2015;6, 7:22.

Foto’s: Janna Tuijtelaars