Helft Nederlandse gemeenten bezig met lokaal sportakkoord
In 155 van de 355 Nederlandse gemeenten zijn lokale sportakkoorden in de maak. En in 19 gemeenten zijn ze al bezig met de volgende stap. Tientallen geselecteerde sportformateurs begeleiden de totstandkoming van die akkoorden. Minister Bruno Bruins hoopt dat uiteindelijk alle gemeenten een eigen sportakkoord sluiten, in navolging van het Nationaal Sportakkoord.
Nadat het ministerie van VWS, NOC*NSF en de Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) samen met veel stakeholders in juni 2018 het Nationale Sportakkoord presenteerden, zijn de lokale actoren nu aan zet. Het nationale sportakkoord kent zes thema’s, die langs drie lijnen geïmplementeerd worden: de nationale, de lokale en de sport. De focus van de lokale lijn ligt op ‘het verankeren en duurzaam versterken van sport en bewegen als doel en middel in de samenleving.’ Tal van gemeenten zijn dus volop bezig met deze implementatie, op het zesde thema – topsport – na, dat wordt nu uitgewerkt. Dat doen ze door het sluiten van lokale sportakkoorden.
Daarbij kunnen ze aanspraak maken op financiële ondersteuning door het Rijk. De lokale partners kunnen eenmalig 15.000 euro aanvragen voor een procesbegeleider bij hun lokale sportakkoord, de sportformateur. De eerste aanvraagronde was in april 2019; in november 2019 is het weer mogelijk een bijdrage aan te vragen voor bekostiging van een sportformateur.
Van lokaal akkoord naar uitvoering
Als eenmaal een sportakkoord gesloten is, kan een gemeente een uitvoeringsbudget aanvragen. Dit kan ze besteden aan een of meer thema’s van het sportakkoord. Het budget hangt af van het inwoneraantal van de betreffende gemeente en loopt stapsgewijs op van 20.000 euro voor kleine gemeenten tot 200.000 euro voor de grootsten. De aanvraagdata en de bijbehorende spelregels zijn via deze pagina van de VSG te vinden.
Eerste resultaten in kaart gebracht
Het Mulier Instituut monitort de voortgang van de implementatie: zowel het proces als de inhoud worden in beeld gebracht. Uit de eerste rapportage blijkt dat grotere gemeenten in verhouding vaker een sportformateur hebben aangevraagd dan kleinere gemeenten en dat de meeste aanvragen zijn gedaan door gemeenten in VSG regio Oost.
Daarnaast blijkt dat negentien van de 355 Nederlandse gemeenten een aanvraag voor uitvoeringsbudget hebben ingediend. Deze negentien gemeenten beschikken al over een sportakkoord of behoren tot de G5. De vijf grootste gemeenten worden gefinancierd voor het opzetten van ‘living labs’. De thema’s die in deze akkoorden worden genoemd, zo concludeert Mulier Instituut, zijn duidelijk geïnspireerd op de vijf thema’s uit de nationale deelakkoorden. “Met name de thema’s inclusief sporten, vitale sportaanbieders en duurzame sportinfrastructuur komen terug”.
Welke gemeenten zijn al aan de slag met een sportakkoord? Op deze kaart check je of in jouw gemeente al actie wordt ondernomen.
Sportformateur als ‘elastiekje’
Minister Bruno Bruins beziet de ontwikkelingen na één jaar Nationaal Sportakkoord positief: “Die 174 gemeenten samen vormen ongeveer de helft van Nederland. Dat is heel mooi en zie ik als opstap naar die andere helft. Uiteindelijk hoop ik dat in heel Nederland lokale sportakkoorden worden gesloten.”
Bij zijn toelichting hanteert hij ook een beeldspraak om het werk van de sportformateur te omschrijven: ‘Hij of zij is eigenlijk een elastiekje om de sportgerelateerde partijen’.
In een voortgangsbrief heeft de minister de Tweede Kamer eind mei schriftelijk over de voortgang die is geboekt op de drie lijnen waarlangs het nationale sportakkoord geïmplementeerd wordt. Een aantal zaken die de minister eruit licht:
- De G5 is gestart met de voorbereiding van ‘living labs’ (in zulke labs werken verschillende partijen samen aan een innovatieve oplossing op het gebied van sport en bewegen in een levensechte setting) en hebben hier budget voor aangevraagd.
- Er lopen twee innovatiechallenges om doorbraken te realiseren op het gebied van buitenspelen (eind mei afgesloten; 154 inzendingen worden beoordeeld) en het werven en behouden van vrijwilligers (loopt nog tot 19 juni).
- Er is een innovatiecall opengesteld om te komen tot milieuvriendelijke sportvelden (sinds 20 mei gesloten).
- Twintig sportbonden hebben ingetekend op een gezamenlijk traject om te komen tot een strategisch plan dat hun bond toekomstbestendig maakt.
- De sport gaat de komende 2,5 jaar 5.000 sportclubs versterken, zodat clubs die dat willen, zich ook echt kunnen ontwikkelen tot vitale sportaanbieders en kunnen bijdragen aan de ambities van een lokaal sportakkoord.
- Plezier moet belangrijker worden dan winnen: met die gedachte komt er een pedagogische ‘bijscholing’ voor zo’n 100.000 trainers/coaches, met name gericht op de vele vrijwilligers (zoals ouders) zonder een sportspecifieke opleiding.
- Investering in kennis: het sportonderzoek en -innovatieprogramma gaan (beter) aansluiten bij de lokale behoefte. Het Topteam Sport haalt actief lokaal innovatievragen op. Kenniscentrum Sport levert een belangrijke bijdrage aan het beter benutten van bestaande kennis met inhoudelijke ondersteuning aan lokale sportcoalities.
Sportaanbieders krijgen ondersteuning
De lokale sportakkoorden zijn goed nieuws voor sportaanbieders, stelt Sjors Brouwer. Hij is vanuit de KNVB betrokken geweest bij de ‘sportlijn’ van het sportakkoord. Dat is een samenwerking van NOC*NSF, NL Actief en de gezamenlijke sportbonden. “Als er een lokaal sportakkoord is, dan kunnen sportaanbieders via een soort vouchers aanspraak maken op ondersteuning. Bijvoorbeeld om meer vrijwilligers te vinden. Via die vouchers gaan sportbonden de verenigingen helpen bij het vinden van een duurzame oplossing. Als derde verbeteren de sportbonden via het sportakkoord de service aan de clubs.” Overigens kunnen ook andere sportaanbieders, zoals fitnesscentra, bootcampclubs of vechtsportscholen aanhaken bij deze ondersteuning.
Sterke lokale netwerken
Erik Lagendijk van de VSG hoopt te zien dat er in 2021 lokaal sterke netwerken zijn ontstaan. Hij schetst het doel: “Aan de ene kant is dan de sport beter en sterker, met een sterk bestuur, kwalitatief goed aanbod en met een open houding naar de omgeving. Aan de andere kant is de omgeving – de gemeente, scholen, sociale partners – in staat om samen te werken met de sport en de kansen van sport in te zien. Van het kleinste clubje tot de grootste zorginstelling van de gemeente: ze zijn betrokken. Niet alleen in woord en intentie, maar echt in de praktijk.”
Uit de praktijk: Hans Arends is sportformateur in Oss
‘We moeten in de doe-stand komen’
Oss is een van de 155 gemeenten die in april bij de Vereniging Sport en Gemeenten een verzoek ingediend hebben om een sportformateur aan te stellen. Hans Arends, in het dagelijks leven werkzaam bij Kenniscentrum Sport is voor deze job gestrikt.
Oss, een Brabantse stad tussen Den Bosch en Nijmegen, heeft zo’n 90.000 inwoners. In Oss zijn ongeveer 150 sportaanbieders actief, van traditionele verenigingen tot commerciële fitnessclubs en van hardloopgroepen tot fysiotherapeuten met een beweegprogramma. Aan Arends de taak om deze partijen te verbinden met de gemeente en aanbieders van onderwijs, zorg en welzijn en het bedrijfsleven en er samen voor te zorgen dat zoveel mogelijk inwoners van Oss gaan sporten en bewegen.
In Oss loopt al een aantal programma’s waarin meerdere partijen samenwerken om sport en bewegen voor zoveel mogelijk mensen bereikbaar te maken. Arends: “Deze kunnen als voorbeeld dienen voor hoe samenwerking er in het sportakkoord uit kan komen te zien.”
Alle sportaanbieders in Oss zijn uitgenodigd voor bijeenkomst ‘Osse sportenquête’. Arends: “Daarin vragen we de verenigingen en andere sportaanbieders om ideeën en input voor het sportakkoord. We willen weten wat er bij hen leeft. Op 24 juni is er daarna een grote kick-off met alle partijen.”
Te weinig sturing en controle?
De positieve verwachtingen en de bijbehorende Kamerbrief ten spijt, klinkt er ook kritiek. In een recente notitie vestigt de Kamercommissie VWS de aandacht op de grote hoeveelheid actieplannen en programma’s van de drie bewindslieden op het departement van VWS. Er zou te weinig sturing zijn vanuit het Rijk en te weinig controle over wat er uiteindelijk met het rijksgeld gebeurt. Minister Bruins zegt in reactie daarop dat bij het Sportakkoord bewust gekozen is de resultaten met een ‘lichte toets’ te volgen. “We willen geïnspireerd raken door ervaringen van gemeenten en sportbonden. Waar het hier vooral om gaat, is dat we mensen van elkaar hopen te laten leren en dat de goede verhalen verteld worden. Als het voelt als administratieve ballast, dan ben ik bang dat sommige gemeenten er niet eens aan beginnen.”
De subsidies worden niet zonder meer overgemaakt op de gemeentelijke bankrekening. Het geld via de decentrale uitkering heeft het oormerk ‘sport’. Daarnaast moeten gemeenten vooraf een intentieverklaring tekenen, medeondertekend door drie sportaanbieders. Daarin verklaren ze het geld te besteden aan het sportakkoord en de inzet van de sportformateur. Daarnaast monitort Mulier Instituut dus ook de inhoud van de akkoorden en waarvoor de uitvoeringsbudgetten worden gebruikt. Ook zal het Mulier Instituut een evaluatie houden met de sportformateurs.
Beleidsmedewerker Else Kingma van de directie sport van VWS voegt eraan toe: “Ook voor ons is de gang van zaken rond de lokale sportakkoorden spannend. Dit is een nieuw proces. Dat proces willen we vanuit VWS op lokaal niveau faciliteren. Samen met de VSG en NOC*NSF trainen en ondersteunen we de sportformateurs. Vanuit de landelijke overheid zorgen we voor de ontwikkeling en verspreiding van kennis. Onze kennispartners zijn hiervoor RIVM, Kenniscentrum Sport en Mulier Instituut. Maar we laten het aan de sportformateur en de lokale partijen om te beslissen wat nodig is in een bepaalde gemeente of regio. Dat weten zij veel beter dan wij.”
Behandeling in Tweede Kamer
Op 12 juni hebben de woordvoerders sport in de Tweede Kamer tijdens het Algemeen Overleg Sportbeleid met de minister gesproken over (onder meer) de stand van zaken van het Sportakkoord. Ook kwam daar nog een nieuw onderdeel van het Sportakkoord aan bod, namelijk het zesde thema ‘Topsport die inspireert’ dat in 2019 wordt uitgewerkt.
De minister kreeg onder meer vragen over het waarom van de lokale akkoorden en of er wel voldoende aandacht voor het stimuleren van buiten spelen is. Een uitgebreider verslag volgt nog op Allesoversport. Wat betreft het laatste onderdeel: de minister zegde toe Kenniscentrum Sport te vragen alle actuele kennis over de impact van buiten spelen op de ontwikkeling van kinderen bij elkaar te brengen. Ook goede interventies uit het buitenland en de specifieke aandacht voor Caribisch Nederland zullen daarin worden meegenomen. De Kamer wordt daarover in 2020 geïnformeerd.