Hoe bereik, betrek en behoud je kinderen uit lage inkomensgezinnen bij de sportclub?
Wat hebben we geleerd van tien jaar initiatieven om kinderen uit lage inkomensgezinnen te laten meedoen bij de sportvereniging? Hoe bereik, betrek en behoud je deze kinderen? Linda Ooms, onderzoeker bij het Mulier Instituut, deelt wat we intussen weten uit de wetenschappelijke praktijk aan de hand van negen inzichten.
Ingewikkeld vraagstuk
“Wat tien jaar aan initiatieven ons laat zien, is dat het ingewikkeld blijft om kinderen in armoede te bereiken”, concludeert Linda. “Veel kinderen hebben extra aandacht nodig omdat zij toch vaak een rugzakje hebben en moeten wennen aan de Nederlandse sportcultuur. Ook ontbreekt het veel gezinnen aan middelen voor bijvoorbeeld contributie en vervoer.
Aan de andere kant staan de sportverenigingen, die draaien op vrijwilligers. Hen ontbreekt het vaak aan tijd en kennis om gericht aanbod voor deze groep te ontwikkelen. Dat geldt zeker voor clubs die niet in de wijken zitten waar deze kinderen wonen.” Als je als sportvereniging of als gemeente graag iets wilt veranderen voor deze kinderen, is er volgens Linda geen korte weg. Het vraagt simpelweg om veel tijd en inspanning.
1. Een stap vooraf: denk na over ambities
Als jouw vereniging met deze jeugd aan de slag wil, denk dan eerst goed na over wat de ambities zijn. Welke jongeren hoop je precies te bereiken, uit welke wijken, hoeveel plek heb je en wat heb je nodig? Ga daarover in gesprek met je leden, met de gemeente en met lokale sociale partners. Zo zorg je ervoor dat jouw ambities breed gedragen worden en dat verwachtingen en benodigde inspanningen ook helder zijn voor iedereen. Een heldere ambitie en bijbehorende plannen zijn vooral belangrijk in de gesprekken met bijvoorbeeld jongerenwerk of andere maatschappelijk organisaties. Zij moeten het vertrouwen hebben dat ze ‘hun kinderen’ naar een goede plek verwijzen. Naar een vereniging die niet enkel extra leden hoopt te werven, maar die écht oog heeft voor deze kinderen en jongeren.
Promotie en evaluatie
Linda Ooms promoveerde in 2020 op de vraag hoe je inactieve burgers activeert via sportverenigingen. Ze schreef eerder Hoe je als gemeente inactieve burgers activeert via sportverenigingen over haar bevindingen. Ook evalueerde Linda de resultaten en werkzame elementen van de Sportimpulsprojecten Jeugd in lage-inkomensbuurten (JILIB).
2. Werven is de grootste uitdaging
Het bereiken van deze kinderen vormt volgens Linda de grootste uitdaging voor sportverenigingen. “Niemand is tegen het betrekken van deze groep, maar hoe vind je ze? De meeste kinderen gaan sporten omdat ouders dat belangrijk vinden en ze zelf graag bewegen. Voor kinderen die opgroeien in armoede geldt dit niet. De ouders hebben vaak geen geld voor sport. En bij kinderen uit migrantengezinnen is sport niet zo vanzelfsprekend. Het verenigingsleven is onbekend en daar stuur je dus je kinderen niet zomaar heen.”
3. Benut professionals en sleutelfiguren
Traditionele werving met flyers of in lokale krantjes is niet de oplossing. Linda: “Wat wel werkt, is het inzetten van professionals en sleutelfiguren met een netwerk in de wijk. Iets wat veel sportverenigingen nog onvoldoende benutten. Dus zoek actief contact met professionals zoals buurtsportcoaches en jongerenwerkers. Zij kunnen meedenken over hoe deze jeugd te bereiken en zich (meer) welkom te laten voelen op de club. En ga eens praten over jouw vereniging met de vrijwilligers uit de moskee of het buurthuis om jezelf zichtbaar te maken.”
Ook de school – vooral de vakleerkracht gym – is zo’n sleutelfiguur die de ouders vaak vertrouwen en die alle kinderen al kent. “Al deze lokale partners kunnen je helpen om de kinderen uit lage inkomensgezinnen te bereiken. Sterker nog: waar sportverenigingen dit niet deden, zagen we in onze onderzoeken dat er minder kinderen deelnamen aan de programma’s en ook weer eerder uitvielen. Dus zorg dat je als vereniging bouwt aan een basis in de wijk.”
4. Werk stapsgewijs, bijvoorbeeld via de school
Zodra je de kinderen in beeld hebt, blijkt de stap naar de fysieke locatie van de vereniging nog steeds erg groot. Linda: “We zien dat deze kinderen – en ook de ouders – een tussenstap nodig hebben. Ze gaan niet meteen naar de club, omdat de leraar of de imam er een keer over vertelt. Zelfs niet na een proefles in de wijk. Bij veel van de succesvolle aanpakken, bleek de school een sleutelrol te spelen. Dat is namelijk een vertrouwde omgeving met autoriteit.”
Linda legt uit dat je als vereniging het beste kunt beginnen met een proefles op school. “Liefst samen met de eigen vakdocent gym. Daar leren de kinderen in een bekende omgeving de sport en de trainer van een club kennen. Als je een groepje geïnteresseerde kinderen hebt, laat dezelfde trainer dan extra lessen geven – na schooltijd, maar nog steeds op school. Focus daarbij niet op de sport (en technische vaardigheden), maar op het plezier. En geef elk kind veel persoonlijke aandacht. Het doel is dat ze nog meer vertrouwd raken met de trainer en de sport leren kennen.”
Deze aanpak vraagt uiteraard veel van de sportvereniging, dat beseft Linda ook: “Je moet overdag een trainer beschikbaar hebben voor al deze lessen. En ook moet je een goede relatie met de school en de vakdocent opbouwen. En toch kun je deze stap niet overslaan. Pas na deze periode van wennen zijn kinderen er klaar voor om de stap naar de vereniging te maken.” Hoe je dat op een goede manier doet, lees je in de volgende punten.
“We zien dat deze kinderen – en ook de ouders – een tussenstap nodig hebben. Ze gaan niet meteen naar de club, omdat de leraar of de imam er een keer over vertelt. Zelfs niet na een proefles in de wijk. Bij veel van de succesvolle aanpakken, bleek de school een sleutelrol te spelen.”
Linda Ooms
5. Zorg voor gevarieerd aanbod
Nog even terug naar het begin: kinderen die nog niet bekend zijn met sport, weten vaak nog niet wat ze leuk vinden. Dan is een proefles niet altijd genoeg om ze enthousiast te maken voor een specifieke sport. Linda vertelt dat de projecten die het meest succesvol waren om kinderen naar de sportvereniging te begeleiden in de beginfase meerdere soorten sporten aanboden.
“Dus trek ook als sport met elkaar op en zie elkaar niet alleen als concurrent. Vraag als voetbalclub bijvoorbeeld de dansschool mee. Ouders bleken ook meer open minded als hun kind met van alles kon kennismaken, zonder dat ze er al aan vast zaten. En vraag kinderen ook naar wat ze leuk lijkt aan sport – bijvoorbeeld iets samen doen met vriendjes – en speel daar tijdens de trainingen op in. Door bijvoorbeeld te beginnen met een kopje thee en een kletsrondje.”
Praktijkvoorbeeld Hockey Foundation
Nieuwsgierig hoe alle adviezen van Linda in de praktijk werken? Lees het praktijkvoorbeeld van de Hockey Foundation. Zij gebruiken alle bewezen elementen in hun aanpak: stapsgewijs opbouwen, het vervolgaanbod in de wijk en het goed betrekken van ouders.
6. Steeds dezelfde trainer, met een vergelijkbare achtergrond
Voor kinderen en ouders met een afstand tot de sportvereniging, is een vertrouwd gezicht heel belangrijk om de kloof te overbruggen. Linda: “De trainers zijn echt heel belangrijk. Kijk of je iemand in jouw vereniging hebt, die zelf uit de lage inkomenswijk komt. Iemand uit hun midden met een vergelijkbare achtergrond heeft een voorbeeldfunctie en kan kinderen helpen het laatste stapje te zetten.”
“Of bekijk anders of je een trainer kunt vinden met veel kennis van en begrip voor de doelgroep. Een trainer die snapt hoe belangrijk persoonlijke aandacht is en de kinderen vertrouwen kan schenken. Of zoals de kinderen in mijn onderzoek het zelf formuleerden: ‘Iemand die ons niet meteen wegstuurt als we iets verkeerd doen’. Veel kinderen uit lage inkomensgezinnen zijn meer vertrouwd met de straatcultuur, dan met de omgangsvormen van de sportvereniging. Zij hebben iemand nodig die dat snapt en ze kansen blijft geven.”
En wie je ook aanstelt om deze kinderen te begeleiden, zorg dat het steeds dezelfde trainer is, stelt Linda. “Zowel bij de proefles, als bij de extra lessen op school, als op de club zelf. Tien jaar ervaring laat zien dat dit een van de voorwaarden is waarmee je voorkomt dat kinderen uiteindelijk toch afhaken. En vergeet ook niet dat de kinderen die je binnentrekt voor jouw vereniging de ambassadeurs en rolmodellen van de toekomst zijn!”
7. Vergelijkbaar vervolgaanbod, in de buurt
Een andere belangrijke voorwaarde is dat je beweegaanbod in de wijk van de kinderen zelf organiseert. Linda: “Hier hebben sportverenigingen die verder weg zitten dus een enorme achterstand. We zien uit alle onderzoeken dat kinderen en ouders afhaken als ze te ver moeten reizen voor de sport. Dus denk hierover na, voordat je een project start. En als je als club wat verder weg zit, is het dan bijvoorbeeld mogelijk om structureel op een tweede locatie les te geven? Hier kunnen de buurtsportcoach en gemeente ook in meedenken.”
Net zo belangrijk als nabijheid, is continuïteit, vertelt Linda. Dat is een voorwaarde voor een soepele integratie en voor het behouden van deze geïnteresseerde kinderen. “Zorg dat het beweegaanbod op de club, precies lijkt op het beweegaanbod tijdens de proeflessen op school. Ja, het is misschien allebei basketbal. Maar leg dezelfde accenten, zoals veel persoonlijke aandacht en nadruk op plezier. Dat is erg belangrijk om te voorkomen dat kinderen weer afhaken, zodra ze net ‘binnen’ zijn. Ook dit kost natuurlijk ‘extra’ tijd, maar sommige verenigingen werken bijvoorbeeld met een buddysysteem, dat nieuwelingen onder de hoede neemt.”
“We zien uit alle onderzoeken dat kinderen en ouders afhaken als ze te ver moeten reizen voor de sport. Dus denk hierover na, voordat je een project start.”
Linda Ooms
8. Betrek de ouders op informele wijze
En de rol van de ouders? “Onze ervaring leert dat het om allerlei redenen lastig is om ouders te betrekken. Ook aan hen moet je in elke fase (bereiken, betrekken en behouden) veel aandacht besteden”, legt Linda uit. “Bereiken van ouders gaat het beste op een informele manier, zagen we in de onderzochte succesvoorbeelden. Organiseer samen met de school dat ouders en broertjes en zusjes mogen komen kijken tijdens de proeflessen, met iets lekkers te eten erbij bijvoorbeeld. Dat is ook een goed moment om hen wat te vertellen over de financiële regelingen die hun kind helpen sporten.”
En, voegt Linda toe: “Verwacht ook niet dat deze ouders meteen willen of kunnen rijden voor wedstrijden of vrijwilliger willen worden. Ook dat vraagt een stapsgewijze aanpak en veel geduld. Het mooie is wel dat we bij veel projecten zagen dat als er een ouder helpt, er vaak meer volgen.”
9. Verankering in gemeentelijk armoedebeleid
Duurzaam bereiken en betrekken van kinderen uit lage inkomensgezinnen blijft een grote uitdaging en sportverenigingen kunnen dit niet alleen. Daarom heeft Linda nog een aanbeveling voor sportverenigingen: zorg dat je actief samenwerkt met de gemeente. Bijna alle gemeenten hebben een armoedebeleid. Vanuit dat budget is het misschien mogelijk om een extra trainer te betalen die deze kinderen begeleidt. Of vraag of de gemeente een locatie in de wijk beschikbaar wil stellen, als je daar als club nog niet zit. En vraag ook of de gemeente uren wil geven aan de buurtsportcoach om jouw vereniging hierbij te helpen.”
Stimuleringsbudget
Er is een stimuleringsbudget voor verenigingen, omdat werven, betrekken en betrokken houden van kinderen en jongeren die opgroeien in gezinnen met een laag inkomen toch iets extra’s vraagt. Dit stimuleringsbudget (maximaal € 850) is bedoeld om de doelgroep (vraaggericht) te bereiken en hun sportdeelname te verhogen. Ook vind je daar veel informatie over het werven en behouden van leden.
Meer lezen?
- Deze 14 praktische en inspirerende tips voor sportaanbieders en buurtsportcoaches kun je meteen inzetten om de afstand van deze kinderen en jongeren tot de sportvereniging te verkleinen.