Spring naar content

Mensen met een lage sociaal economische status: wat drijft en belemmert hen bij sport en bewegen

Mensen met een zogenoemde lage SES (sociaal economische status) bewegen minder dan mensen met een hoge SES. Hoe komt dat? Wat belemmert hen en wat motiveert deze groep juist wél? En: hoe kunnen we drempels voor hen wegnemen? Het RIVM zette het op een rij.

Beweeggedrag lage SES

Het percentage Nederlanders dat voldoende beweegt neemt toe met het opleidingsniveau. In 2017 was het percentage hoogopgeleiden van 25 jaar en ouder dat voldoet aan de Beweegrichtlijnen ruim anderhalf keer zo groot als het percentage laagopgeleiden (55% versus 35%). Het percentage hoogopgeleiden (71%) dat wekelijks sport is ook bijna twee keer zo groot als het percentage (36%) laagopgeleiden.

Wat is lage SES in dit onderzoek?
Lage SES staat voor een ‘lage sociaal economische status’. In het onderzoek van het RIVM refereert dit aan mensen met een lage opleiding (basisonderwijs, lo, vmbo, avo, mavo) en/of mensen met een laag inkomen. Het betreft ongeveer 30% van de mensen in Nederland. Deze lage SES-groep kampt ook met werkloosheid, slechte gezondheid en een ongezonde leefstijl.

Belemmeringen en drijfveren lage SES

Waarom bewegen mensen met een lage sociaal economische status minder? Het onderzoek van het RIVM beschrijft een aantal veel voorkomende redenen.

  • Allereerst heeft deze groep minder geld te besteden. Dat is een drempel voor lidmaatschap van een vereniging en bijkomende activiteiten zoals een drankje na afloop. Er is soms schaamte om financiële ondersteuning aan te vragen om toch te kunnen bewegen.
  • Niet alle mensen met een lage SES hebben voldoende kennis over een gezonde leefstijl en over de gezondheidsvoordelen van bewegen. Ook is een deel van hen laaggeletterd en vinden zij het niet fijn om lange-termijn verbintenissen aan te gaan (zoals lid worden van een sportclub).
  • Ook vond het onderzoek een opeenstapeling van samenhangende belemmeringen die ten grondslag ligt aan hun sociaaleconomische positie, zoals een ongunstige financiële positie en weinig ondersteuning uit de directe sociale omgeving. Ook dat kan sport- en beweegdeelname belemmeren. Evenals het nut niet inzien en voorrang geven aan andere prioriteiten.
  • Tot slot is deze groep vaak niet opgevoed met sport en heeft daar dus weinig ervaring mee of rolmodellen voor.
  • Het wél hebben van een rolmodel in sport of bewegen kan een enorme drijfveer zijn voor deze groep. Evenals ontspanning en het opdoen van sociale contacten.

Lees ook dit interessante onderzoek: Wat beweegt kwetsbare groepen in Utrechtse wijken?

Wanneer gaan mensen met een lage SES meer bewegen?

Hoe kunnen we meer mensen uit deze groep laten bewegen? Door belemmeringen weg te nemen en in te haken op de motieven, die voor hen belangrijk zijn.

  • Je kunt allereerst iemand drempels of motivatie verder onderzoeken door goed door te vragen. Gebruik werkvormen als de Argumentenkaartjes.
  • Vervolgens kun je zorgen voor een beweegaanbod met laagdrempelige en goedkope activiteiten.
  • Zorg ook dat informatie over financiële ondersteuning voor sport goed te vinden is voor deze groep. En houd daarbij rekening met laaggeletterdheid. In de tipkaart Laaggeletterdheid in de sport vind je tips over hoe je duidelijk en eenvoudig kunt communiceren.
  • En maak het mogelijk dat ze kunnen sporten en bewegen zonder meteen voor langere termijn lid te hoeven worden.
  • Het RIVM adviseert een wijkgerichte aanpak. Daarbij staat een krachtig netwerk van partijen in contact met de doelgroep. Dat netwerk draagt steeds de boodschap van een gezonde leefstijl en het belang van bewegen uit. En: helpt bij het aanpakken van andere belemmerende problemen zoals aanpak van schulden.
  • Een buurtsportcoach kan een verbindende rol spelen. Een buurtsportcoach is beschikbaar voor de doelgroep, kent het lokale sportaanbod.

Welke sporten zijn populair bij welk huishoudinkomen?

Het Mulier Instituut onderzocht de verschillen in sportdeelname tussen inkomensgroepen. In hun factsheet gaan zij in op verschillen in de beoefende sporttak naar huishoudinkomen. Zij presenteren de mate waarin sporttakken vooral door hoge of juist door lage inkomensgroepen worden beoefend. Dit levert een rangschikking op van sporttakken, die kan worden vergeleken met eerdere studies om te bezien of sprake is van een democratisering van sporttakken door de tijd. Bekijk hier de Factsheet Sportdeelname van volwassenen met laag inkomen

Armoede, sport en jeugd

Inzoomend op de doelgroep kinderen zien we dat anno 2015 323.000 minderjarige kinderen opgroeien in een huishouden met een laag inkomen. Eén op de negen kinderen (0-17 jaar) leeft in een huishouden met onvoldoende geld voor kleding, vervoer en sociale activiteiten als sport en cultuur. Dat terwijl uit onderzoek blijkt dat sport van grote meerwaarde is voor deze kinderen. Denk aan het opdoen van vriendschappen, het leren van normen en waarden in de sport en voor de maatschappij en de meerwaarde van sport voor de sociaal- emotionele ontwikkeling van kinderen. Gemeenten hebben een sleutelrol om hen te bereiken.

Motieven en drijfveren, specifiek voor kinderen

In opdracht van de VSG beleidscommissie verzamelde Kenniscentrum Sport in samenwerking met het Jeugdfonds Sport en Cultuur en NOC*NSF feiten en cijfers specifiek voor kinderen in lage SES-gezinnen. Uit deze Factsheet Jeugd, Armoede en Sport komt het volgende naar voren:

Belemmeringen voor een achterblijvende sportdeelname van kinderen uit lage SES- gezinnen zijn onder andere:

  • Een tekort aan financiële middelen voor lidmaatschap, kleding, passend vervoer.
  • Kinderen die in hun omgeving niet of nauwelijks in aanraking komen met personen die sporten of waarde hechten aan sport, zijn minder geneigd te sporten. Ouders, belangrijke rolmodellen voor kinderen, uit deze groep hebben vaker onvoldoende ervaring met de sportcultuur wat ervoor kan zorgen dat ze hun kinderen onvoldoende stimuleren naar een sportvereniging te gaan.
  • Kinderen in gezinnen die leven rond het bestaansminimum zijn minder bekend met de geldende normen en gedrag binnen een sportvereniging.

Drijfveren om kinderen uit lage ses- gezinnen zijn onder andere:

  • Verbeter de toegankelijkheid van voorzieningen en maak een aanvraag indienen voor bijvoorbeeld gemeentelijke kortingspassen eenvoudig.
  • Werk vraaggericht, luister goed naar de jeugd en neem ze serieus. Zorg dat ze kunnen meebeslissen over sport- en beweegaanbod dat bij hen past.
  • Je bereikt kinderen door andere jongeren in te zetten. En zet ook professionals in die ze (dagelijks) zien of die met hen werken, zoals jongerenwerkers, wijkcoaches, leraren, begeleiders van jonge moeders, maatschappelijk buurtsportcoaches, sociaal werkers en anderen.

Meer tips uit de praktijk vind je in Jeugd, sport en armoede: ervaringen Delft en Enschede. Een aantal interventies, specifiek gericht op de doelgroep jeugd vind je in Jeugd, sport en armoede: 6 praktijkvoorbeelden voor gemeenten.

Belemmeringen en drijfveren voor sport en bewegen bij mensen met een lagere deelname

Bepaalde groepen mensen in Nederland bewegen en sporten minder vaak. Dit zijn vooral mensen met een lage opleiding en/of laag inkomen, met een migratieachtergrond, ouderen, chronisch zieken, en mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking. In opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) bracht het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu in kaart welke belemmeringen en drijfveren mensen ervaren om (meer) te gaan sporten en bewegen. Hiervoor is literatuuronderzoek gedaan en zijn experts geraadpleegd. Het volledige rapport is hier beschikbaar.

Bekijk hier de andere doelgroepen: