Spring naar content

Objectieve en subjectieve woonomgeving hebben beide een unieke invloed op beweeggedrag

De leefomgeving heeft invloed op het beweeggedrag van mensen. De directe omgeving van iemands huis verdient specifieke aandacht. Mensen brengen veel tijd in hun woonomgeving door – dus vindt een groot deel van de dagelijkse beweging daar plaats. De coronamaatregelen leidden tot een sterke toename in de tijd die mensen rondom huis doorbrengen. Hoe is deze woonomgeving zo in te richten dat mensen meer gaan bewegen?

Het belang van de leefomgeving

De relatie tussen omgeving en beweeggedrag is niet eenduidig. Veel studies hanteren verschillende omgevingskenmerken, andere definities voor deze kenmerken en andere meetmethoden. Ook heeft eerder onderzoek[1,2] laten zien dat de relatie tussen omgeving en beweeggedrag afhankelijk is van de context waarin het gedrag plaatsvindt, zoals school-, werk-, buurt-, of thuisomgeving. Deze context komt niet altijd terug in onderzoek.

beweegrichtlijnen

Ook is de relatie tussen licht intensieve activiteiten en de omgeving nog onderbelicht. Wel zijn een aantal omgevingskenmerken te relateren aan matig tot zwaar intensieve activiteiten. Deze omgevingskenmerken zijn te karakteriseren in termen van hun objectieve (oftewel werkelijke) en subjectieve (oftewel waargenomen) eigenschappen[3].

De objectieve omgeving

De objectieve omgeving is dat wat daadwerkelijk aanwezig is in een bepaald gebied. Denk aan de hoeveelheid groen, stoepen en fietspaden, straatverlichting, winkels en speelplekken. Die zijn in kaart te brengen door middel van geo-data (bijvoorbeeld geografische informatiesystemen), archiefdata of systematische observaties. Het meten gebeurt vaak door te kijken naar het aantal, het percentage of de dichtheid van een omgevingskenmerk in een bepaald gebied (bijvoorbeeld een wijk)[4]. Een voorbeeld is de kernindicator beweegvriendelijke omgeving.

Gevonden verbanden in de literatuur tussen objectieve omgevingskenmerken en bewegen zijn[3,5 6,7]:

  • Een mix van landgebruik (wonen, werken, recreëren) creëert veel bestemmingen, verbetert de aantrekkelijkheid en vergroot de veiligheid door sociale controle.
  • Een hoge mate van connectiviteit (goede aansluiting van wegen, fiets- en wandelpaden, veel kruisingsmogelijkheden) vergroot het aantal routemogelijkheden.
  • Een goede voet- en fietsinfrastructuur, zoals gescheiden stoepen, fietspaden, zebrapaden, stoplichten en verkeersremmende maatregelen, vergroot de verkeersveiligheid en faciliteert wandelen, fietsen en andere vormen van bewegen.
  • De aanwezigheid van openbaar vervoer (bushaltes, treinstations, ov-knooppunten) vergroot de beloopbaarheid.
  • De aanwezigheid van groene ruimte, zoals parken, volkstuinen en groenstroken, stimuleren bewegen.

Maar hoe kan het dan dat mensen die in een buurt wonen die op papier alles heeft, toch onvoldoende bewegen? Een deel van het antwoord is te vinden in de subjectieve omgeving.

De subjectieve omgeving

Bij de subjectieve omgeving draait het niet zozeer om de daadwerkelijke aanwezigheid van omgevingskenmerken, maar om wat mensen daarvan vinden of hoe mensen deze ervaren. Zo kan een buurt, of ander gebied, op papier voldoende groene ruimte hebben (want een bepaald percentage van de oppervlakte is groen en voldoet daarmee aan een richtlijn of eis). Maar als bewoners dat te weinig, te versnipperd of te slecht onderhouden vinden, dan zal de omgeving niet aanzetten tot meer bewegen. En een buurt die volgens objectieve data lage criminaliteitscijfers of weinig verkeersongelukken heeft, kan alsnog door mensen als niet veilig worden ervaren, waardoor er minder beweging is. 

De subjectieve omgeving is in beeld te brengen met vragenlijsten of interviews[4]. De volgende subjectieve omgevingskenmerken houden verband met meer bewegen[5,7,8]:

  • Een hoge ervaren veiligheid (misdaad- en verkeersgerelateerd).
  • De esthetische waarde van de omgeving (is op heel veel omgevingskenmerken van toepassing, zoals de schoonheid, netheid en het onderhoud van parken, groenstructuur, straatmeubilair, aanzicht van gebouwen).
  • De ervaren toegankelijkheid van voorzieningen.
  • De ervaren afstand tot voorzieningen.
  • De betaalbaarheid van voorzieningen.
  • De ervaren kwaliteit van voorzieningen.

Ook zijn de percepties over de eerder genoemde objectieve omgevingskenmerken belangrijk. Vinden mensen bijvoorbeeld dat er voldoende groene ruimte is? Of dat er sprake is van goede verbindingen?

Bouwstenen van een beweegvriendelijke omgeving

Kenniscentrum Sport & Bewegen heeft een e-book ontwikkeld met daarin de werkzame mechanismen, bouwstenen en ontwerpprincipes van een beweegvriendelijke omgeving. Deze bouwstenen worden ruimtelijk verbeeld, waarbij de vertaling wordt gemaakt naar de instrumenten van de Omgevingswet. Lees hier het E-book ‘Bouwstenen van de beweegvriendelijke omgeving’.

De verhouding tot beweeggedrag

De objectieve en subjectieve omgevingskenmerken kunnen vragen oproepen voor beleidsmakers. Kun je je op één van de twee (de objectieve of subjectieve maat) focussen? Welke kenmerken zijn belangrijker? Moet je je richten op de aanwezigheid van bepaalde omgevingskenmerken? Of moet je een vragenlijst uitzetten om percepties in kaart te brengen? 

Weinig onderzoekers hebben in hun studie zowel de objectieve als subjectieve maat van een omgevingskenmerk meegenomen. Voor recent onderzoek[9] is onderzocht in hoeverre de objectieve en subjectieve omgeving van invloed zijn op beweeggedrag van volwassenen in hun woonomgeving. Hierbij zijn vergelijkbare objectieve en subjectieve omgevingskenmerken onderzocht, verdeeld over de thema’s landgebruik, infrastructuur, esthetiek, verkeersveiligheid en sociale veiligheid.

Een voorbeeld: het omgevingskenmerk groene ruimte is objectief gedefinieerd als het percentage van de woonomgeving dat groen is (gemeten door middel van ArcGIS). De subjectieve maat is in een vragenlijst opgenomen (‘Er zijn parken of groene gebieden in mijn buurt waar ik makkelijk naartoe kan lopen of fietsen’). De analyse liet zien dat de subjectieve maat in bovengenoemd voorbeeld wel gerelateerd was aan matig en zwaar intensief bewegen, maar de objectieve maat niet. Voor andere omgevingskenmerken werd eenzelfde verband gevonden, of alleen een verband tussen de objectieve maat en beweeggedrag, of geen verband. Voor geen enkel omgevingskenmerk werd een verband gevonden tussen zowel de objectieve als subjectieve maat en beweeggedrag. Deze resultaten leidden tot de volgende conclusies:

  • De objectieve en subjectieve omgeving zijn niet onderling uitwisselbaar voor eenzelfde omgevingskenmerk, zoals in bovenstaand voorbeeld beschreven.
  • De objectieve en subjectieve omgeving hebben elk hun unieke invloed op beweeggedrag.
  • Het is raadzaam de objectieve en subjectieve omgeving beide in overweging te nemen bij het ontwerpen van interventies om matig en zwaar intensief bewegen in de woonomgeving te stimuleren.

Zelf bewegen in de woonomgeving stimuleren?

Wil je tot een beweegvriendelijke omgeving komen die mensen faciliteert, stimuleert en uitdaagt om te bewegen? Zorg dan voor de aanwezigheid, een inclusief aanbod en goed onderhoud van bijvoorbeeld een park of speeltuin. Die moet niet alleen aantrekkelijk en veilig lijken, maar ook zo worden ervaren door de gebruikers. Met andere woorden: de objectieve en subjectieve omgeving moeten met elkaar in balans zijn, elkaar aanvullen en elkaar versterken.

Hoe je dat kunt doen? Breng in kaart wat er al in de buurt is. Ga samen met de bewoners de omgeving ‘analyseren’. Doe bijvoorbeeld een BVO-scan van de buurt. Ga met de bewoners in gesprek. Waarom bewegen zij op dit moment niet (voldoende)? Vinden zij dat er te weinig groen in de buurt is? Is er wel genoeg groen, maar is de route ernaartoe niet veilig? Wat zouden zij willen veranderen in hun buurt? Ga daarna over tot actie.

Meer weten?

Wil je eerst meer informatie over een beweegvriendelijke omgeving? Lees een uitgebreide beschrijving en maak gebruik van handige instrumenten, zoals het BVO-model, de whitepaper en de BVO-scan.

Dianne Scholte, de auteur van dit artikel, studeerde af op een onderzoek naar beweeggedrag in de woonomgeving[9]. Voor meer informatie: dianne.scholte@kenniscentrumsportenbewegen.nl

Bronnen

  1. Giles-Corti B, Timperio A, Bull F, Pikora T. Understanding physical activity environmental correlates: Increased specificity for ecological models. Exercise and Sport Sciences Reviews. 2005; 33 (4): 175-181.
  2. Sallis JF, Owen N. Ecological models of health behavior. In Glanz K, Rimer BK, Viswanath K (Eds.), Health behavior: Theory, research, and practice 5th ed., pp. 43- 64. San Francisco, CA: Jossey-Bass; 2015.
  3. Peters M, Muellmann S, Christianson L, Stalling I, Bammann K, Drell C, et al. Measuring the association of objective and perceived neighborhood environment with physical activity in older adults: Challenges and implications from a systematic review. International Journal of Health Geographics. 2020; 19 (1): 1-20.
  4. Brownson RC. Hoehner, CM, Day K, Forsyth A, Sallis JF. Measuring the built environment for physical activity: State of the science. American Journal of Preventive Medicine. 2009; 36 (4): S99-S123.
  5. McCormack GR, Shiell A. In search of causality: A systematic review of the relationship between the built environment and physical activity among adults. International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity. 2011; 8 (1): 125.
  6. Smith M, Hosking J, Woodward A, Witten K, MacMillan A, Field A, et al. Systematic literature review of built environment effects on physical activity and active transport: An update and new findings on health equity. International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity. 2017; 14 (158): 1-27.
  7. Prins R, Ruikes D, Hoekman R. Werkzame elementen van de beweegvriendelijke omgeving: een overzicht van de literatuur. Utrecht: Mulier Instituut; 2020.
  8. Sallis JF, Cerin E, Kerr J, Adams MA, Sugiyama T, Christiansen LB, et al. Built environment, physical activity, and obesity: Findings from the International Physical Activity and Environment Network (IPEN) adult study. Annual Review of Public Health. 2020; 41: 119-139. 
  9. Scholte, DP. What matters most? A cross-sectional study on the contribution of the objective and perceived environment on adults’ physical activity behavior within their home neighborhood. Maastricht University; 2021 [Afstudeerscriptie master Health Education and Promotion].