Sport en cultuur: twee sectoren, één uitdaging
We kennen de monitors waarmee gepeild wordt hoe de georganiseerde sport er in Nederland voor staat, denk aan de Sportaanbiedersmonitor of de Verenigingsmonitor van het Mulier Instituut. Interessant is het te zien hoe die andere grote groep verenigingen er voor staat: die in de culturele sector. Het Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie Amateurkunst (LKCA) voerde haar eigen Verenigingsmonitor uit. Dat levert een aantal interessante parallellen op, maar er zijn ook verschillen.
Aan de monitor van het LKCA namen 800 verenigingen deel. Dat zijn muziekverenigingen, koren, schilder-, foto- en filmclubs, toneel- en dansverenigingen. De knelpunten die deze verenigingen ervaren komt menigeen in de sport bekend voor: geringe aanwas en vergrijzing van leden, afname van inkomsten uit subsidie, contributies en sponsoring, en moeite om geschikte bestuursleden te vinden.
Toch is de helft van de culturele verenigingen wat organisatiekracht betreft krachtig tot zeer krachtig te noemen. Zij zijn goed in staat om nu en in de toekomst artistieke activiteiten aan te bieden aan huidige en potentiële leden. Ruim een derde is weinig krachtig en 12 procent is kwetsbaar. Ook deze cijfers vertonen gelijkenis met de sportwereld; ongeveer de helft van de clubs heeft een gezonde bedrijfsvoering en is vitaal zijn. Die clubs ervaren minder uitdagingen en zijn in staat te groeien. Bij sportclubs die problemen in bedrijfsvoering ervaren hebben, stapelen de problemen zich juist op, zo blijkt uit de Sportaanbiedersmonitor 2018.
Financiële zorgen
De meerderheid van de verenigingen voor kunstbeoefening noemt haar financiële positie gezond (52 procent) tot zeer gezond (17 procent). Slechts 6 procent kampt met een minder gezonde tot zorgwekkende financiële situatie. Dit hangt niet af van de omvang of kunstvorm van de vereniging.
Daarmee overlegt het culturele verenigingsleven wat positievere cijfers dan de sport. Want tegenover 45 procent van de sportverenigingen zonder financiële zorgen en een kwart dat de situatie als ‘neutraal’ beoordeelt, staat dat drie op de tien verenigingen wel (ernstige) financiële zorgen heeft. Dit zijn met name kleine verenigingen (minder dan 100 leden) en verenigingen zonder eigen accommodatie.
Contributiebijdragen vormen in beide sectoren de belangrijkste inkomstenbron. Voor culturele verenigingen is dat gemiddeld de helft, voor sportverenigingen is dat 62 procent.
Vergrijzing
Het ledenbestand in de culturele sector wijkt wél behoorlijk sterk af van dat van sportverenigingen. Zo heeft ruim negentig procent leden in de leeftijd van 50 tot en met 64 jaar en 83 procent van de verenigingen heeft leden in de categorie van 65 tot 80 jaar. Nog geen 15 procent heeft leden van 11 jaar of jonger. Bij meer dan de helft van de verenigingen is sprake van vergrijzing. Bij de andere verenigingen bleef de verhouding tussen jong en oud stabiel (31 procent) en bij tien procent verjongde het ledenbestand. Vergrijzing lijkt het sterkst te spelen bij koren. Verjonging is vaker te zien bij toneelverenigingen en verenigingen in de grote steden. De meerderheid van de verenigingen (64 procent) noemt vergrijzing en de geringe aanwas van nieuwe leden de belangrijkste knelpunten.
Het is geen nieuws dat ledenwerving en ledenbehoud ook de belangrijkste thema’s zijn voor besturen van sportverenigingen. Dat bleek ook weer uit de meest recente Verenigingsmonitor van het Mulier Instituut. Daaruit blijkt ook dat de gemiddelde leeftijd van de sportverenigingsbestuurders moment 54 jaar is. De gemiddelde leeftijd van de sportbestuurders ligt significant hoger bij kleine verenigingen dan bij (middel)grote verenigingen.
Open clubs
Op het gebied van ‘maatschappelijke oriëntatie’ loopt de sportwereld voorop ten opzichte van de culturele sector. Uit de Sportaanbiedersmonitor van 2015 bleek dat het aantal sportclubs dat samenwerkt met scholen, buurthuizen en zorginstellingen, stijgt. Een open en ondernemende houding blijkt een uiting van een gezonde club te zijn. Voor de culturele verenigingen geldt echter dat meer dan de helft van de verenigingen is niet tot nauwelijks maatschappelijk georiënteerd. Slechts een vijfde is wel (13 procent) tot zeer sterk maatschappelijk georiënteerd (7 procent).