Sportpsychologie: De ‘Big Five’ basisprincipes voor coaches
De meeste coaches kunnen goed aangeven wanneer er iets “tussen de oren” speelt bij hun sporters. Maar wat moet je als coach nou echt weten van sportpsychologie om dit nog beter te kunnen duiden?
Sportpsychologie: van wetenschap naar praktijk
Sportpsychologie is de wetenschap die het gedrag van mensen in sportsituaties bestudeert. Al aan het eind van de negentiende eeuw werd het eerste sportpsychologische onderzoek verricht, namelijk door Norman Tripplet (1898). Hij ontdekte dat wielrenners harder gingen fietsen als er mensen in de buurt waren, het zogenaamde ‘sociale facilitatie effect’. Volgens een recente zoekopdracht in een online database zijn we we nu – 120 jaar later – 3.113 publicaties over sportpsychologie verder. Wat zijn we in die tijd verder te weten gekomen?
Het mooie aan onderzoek in de sportpsychologie is dat het zich richt op praktische toepassingen. Sportpsychologen benutten deze kennis voor mentale training aan sporters. Tweevoudig Olympisch kampioen schaatsen Kjeld Nuis legde recent uit wat de samenwerking met een sportpsycholoog hem opleverde: “Het is geen hogere wiskunde. Het simpelste wat ik geleerd heb is het accepteren van dingen. Bijvoorbeeld, je bent ziek… Daar heb je het maar mee te doen. Dit zijn nu de omstandigheden, de situatie. Je gaat nu gewoon de dingen doen die je moet doen, je taakjes, heel simpel.” (Linda’s Zomerweek, 28-8-2018)
In hetzelfde interview legt Nuis uit dat hij op eigen initiatief deze samenwerking was gestart, omdat er geen sportpsycholoog door zijn schaatscoach in het begeleidingsteam was opgenomen. Voor coaches is het goed om kennis te hebben van sportpsychologie. Uit onderzoek (Brown & Fletcher, 2017) blijkt dat het effect van mentale training groter is als de coach erbij betrokken is. Daarnaast kunnen sportpsychologische theorieën helpen om mentale kwesties bij sporters te kunnen duiden. In dit artikel beschrijven we de ‘Big Five’ basisprincipes uit de sportpsychologie voor coaches.
1. De keerzijde van medailles
Je kunt grofweg twee soorten doelen onderscheiden: resultaatdoelen en verbeterdoelen. Een resultaatdoel geeft aan wat een sporter of team uiteindelijk wil bereiken, waarbij het bereiken van het doel wordt afgemeten aan prestatie ten opzichte van anderen. Eenvoudige voorbeelden daarvan zijn een voetbalteam dat de wedstrijd wil winnen, een badmintonner die de finale wil halen, een wielrenner die op het podium van het eindklassement wil staan of een handbalploeg die de play-offs wil halen. Oftewel, de strijd om de medailles. Resultaatdoelen zorgen bij veel sporters voor motivatie. De keerzijde is dat een te sterke focus op het resultaat kan zorgen voor negatieve wedstrijdspanning. Dit komt omdat het bereiken ervan afhankelijk is van de concurrentie en andere oncontroleerbare factoren, zoals de scheidsrechter, jury of weersomstandigheden. Als coach is het dus belangrijk om resultaatdoelen te bespreken met sporters, maar de nadruk te leggen op controleerbare factoren.
2. Ontwikkeling op één
Verbeterdoelen kunnen hierbij uitkomst bieden. Verbeterdoelen geven aan waar een sporter of team zich op wil ontwikkelen, waarbij het bereiken van het doel wordt afgemeten aan vooruitgang over de tijd. Bijvoorbeeld, een schaatser wil dit seizoen een snellere 500 meter rijden dan vorig seizoen, een korfbalploeg wil beter leren verdedigen, een bobsleeër wil explosiever worden of een schaker wil zijn concentratie verbeteren. Voor sommige sporters is progressie een belangrijkere drijfveer dan het resultaat. Echter, voor iedereen geldt dat de invloed op het boeken van progressie groter is dan op het boeken van een resultaat. Sporters hebben baat bij een stabiel en sterk zelfvertrouwen. Coaches kunnen hiervoor sporters leren om vertrouwen op te bouwen door te kijken naar hun ontwikkeling.
3. Winnen? Ik moet er niet aan denken
Tijdens een wedstrijd kan het resultaat een afleiding vormen. Sporters zijn goed geconcentreerd als ze bezig zijn met hun taak. Oftewel, waar ga ik de komende seconden op letten? Aan coaches is het de taak dat sporters weten op welke taken zij het beste kunnen focussen. Dit kunnen interne focuspunten zijn, zoals een turner die focust op het strekken van de tenen of een amazone die haar hulpen goed inzet. In sommige gevallen hebben externe focuspunten de voorkeur, zoals een slagman (honkbal) die goed naar de bal kijkt of een zwemmer die goed luistert naar het startschot. In de aanloop naar een wedstrijd is visualisatie een effectieve methode om taken goed in te slijten.
4. Het resultaat van trainen onder druk
Een te sterke focus op het resultaat is één van de belangrijkste oorzaken van een negatieve wedstrijdspanning. Het willen winnen, het moeten bereiken van de volgende ronde of in de basis willen staan legt druk op sporters. Kunnen omgaan met die druk is een trainbare vaardigheid, waar coaches bewust aandacht aan kunnen besteden. Wetenschappelijk onderzoek (zie voor een overzicht, Mesagno & Beckman, 2017) toont aan dat sporters beter presteren onder druk, wanneer ze hebben getraind onder omstandigheden waar een (beetje) druk op staat. Na de voetbaltraining elke speler een penalty laten nemen is pas ‘trainen onder druk’, als de coach bijvoorbeeld ook een ander team heeft gevraagd om te gaan kijken naar die strafschoppen. In een dergelijke setting kunnen sporters gelijk oefenen met mentale tools, zoals visualisatie, een taakfocus en ontspanningstechnieken.
5. Ware kampioenen
Topsport spreekt mensen niet alleen aan vanwege de extreme prestaties, maar ook omdat sport een metafoor is voor het leven. Ze kennen beide ups en downs. Sporters die mentale veerkracht tonen na een tegenslag spreken het meest tot de verbeelding. Coaches kunnen sporters leren tegenslagen op een goede manier te benaderen. En hoewel sporters hoogstwaarschijnlijk vanzelf tegenslagen op hun bord krijgen, is het voor de coach een overweging om bewust tegenslagen te creëren. Een jonge sporter laten uitkomen in een hogere leeftijdscategorie zorgt voor uitdaging en biedt mogelijkheid om te leren omgaan met teleurstellingen. Ook tijdens een training kunnen kleine tegenslagen worden gecreëerd, door expres moeilijke opdrachten te geven of door een partijdige scheidsrechter in te zetten. Serena Williams, een van de beste tennissters allertijden zei ooit: “Ik denk echt dat ‘ware kampioenen’ niet worden gekenmerkt door hun overwinningen, maar door hoe ze kunnen opkrabbelen na teleurstellingen.”