Stimuleren van bewegen binnen de kinderopvang: wat zegt de wetenschap?
Voor een gezonde groei en ontwikkeling is het belangrijk dat jonge kinderen voldoende en gevarieerd bewegen. Onderzoekers van Amsterdam UMC en Universiteit Maastricht voerden een literatuuronderzoek uit met als vraag: ‘Wat helpt jonge kinderen om meer te bewegen’[1]. In dit artikel lees je een samenvatting van de belangrijkste bevindingen uit het onderzoek. Ook vind je tips die je kunt toepassen om bewegen te stimuleren op de kinderopvang.
Wat kun je doen als kinderopvang?
1. Stimuleer bewegen
Kinderen bewegen meer als pedagogisch medewerkers dit stimuleren en aanmoedigen. Je kunt dit bijvoorbeeld doen door samen te spelen, door speelmateriaal te gebruiken waar bewegen voor nodig is (zoals een bal of een loopfiets) en door complimenten te geven aan kinderen die veel bewegen.
- Stimuleer bewegen gedurende de dag. Laat kinderen bijvoorbeeld zelf hun jas halen voordat jullie naar buiten gaan, laat kinderen zelf op de commode klimmen en laat kinderen helpen bij de voorbereiding van (dagelijkse) activiteiten zoals het dekken van de tafel of het klaarzetten van spullen buiten voor een activiteit.
- Wees creatief met simpele materialen zoals lege dozen. Gebruik ze bijvoorbeeld als stapstenen in een parcours, voor een stoelendans (als de muziek stopt moet iedereen zo snel mogelijk in een doos gaan zitten) of om met een bal op dozen te mikken.
- Zorg voor uitdaging en variatie in bewegen, dat draagt bij aan de ontwikkeling van de motoriek. Om meer te weten te komen over de motoriek van kinderen kun je de mini-learning motorische ontwikkeling van Kenniscentrum Sport & Bewegen volgen. Na afloop ontvang je gratis beweegspelletjes die je kunt gebruiken op de groep. Voor nog meer inspiratie voor leuke en gevarieerde spelletjes, zie bijvoorbeeld de Beweegkriebels speelkaarten of de PLAYgrounds kalender.
- Voor baby’s is het belangrijk om regelmatig in de buikligging te liggen. Zorg daarbij voor prikkelend materiaal met bijvoorbeeld zwart-wit patronen, felle kleuren of spiegeltjes die kinderen graag willen ontdekken. Leg het materiaal net buiten het bereik van de baby’s als ze sterker worden, om reiken en verplaatsen te stimuleren. Let er op dat het voor de baby’s haalbaar is om met een kleine verplaatsing het materiaal aan te raken.
- Volg de natuurlijke ontwikkeling van een kind. Laat baby’s bijvoorbeeld pas zitten en staan wanneer zij dit zelfstandig kunnen en daar sterk genoeg voor zijn. Hulpmiddelen zoals een zitfiets, een looptuigje of een babyjumper werken averechts.
Poster 10 tips voor een actieve dag
Wil je aan de slag met een actieve dag op de kinderopvang. Dan helpt deze poster met 10 tips je op weg. Print de poster uit en hang deze op jouw locatie.
Deze poster is gemaakt door Kenniscentrum Sport & Bewegen, Amsterdam UMC en My Little Moves.
2. Speel zoveel mogelijk buiten
Vaak bewegen kinderen buiten meer dan binnen. Buiten zijn er andere mogelijkheden voor kinderen om te spelen dan binnen en er is meer ruimte.
- Speel vaker en langer buiten met de kinderen, ook als het slecht weer is. Probeer bijvoorbeeld met elkaar de regen op te vangen, maak moddertaartjes in de zandbak of bouw samen een schuilplaats. Zorg voor voldoende regenkleding en regenlaarzen of vraag ouders om dit mee te geven.
- Vraag ouders ook om hun kinderen kleding aan te doen die vies mag worden en waarvan het niet erg is als er iets kapot gaat. Kinderen leren door te struikelen en vies te worden. Ga hierover in gesprek met ouders wanneer zij dat moeilijk vinden.
- In de Toolkit buitenspelen vind je informatie over het belang van buitenspelen en praktische tips en inspiratie om buitenspelen op jouw kinderopvang te stimuleren. Ook is er het ‘potje buitenspelen’, vol met ideeën voor beweegspelletjes. Denk bijvoorbeeld aan het springen naar zeepbellen, balanceren over lijnen of een natuurbingo.
3. Zorg voor ruimte op de speelplaats
Als de speelplaats groter is en kinderen meer ruimte hebben, dan bewegen ze meer. Kinderen kunnen dan vrijer spelen.
- Je kunt natuurlijk niet zomaar de buitenruimte van de kinderopvang vergroten. Andere opties om het aantal kinderen per vierkante meter te verkleinen, zijn om afwisselend in kleinere groepjes naar buiten te gaan of door gebruik te maken van andere ruimtes rondom de kinderdagopvang (bijvoorbeeld een park, bos of speeltuin in de omgeving).
- Creëer zones op de speelplaats om de ruimte beter te verdelen. Maak bijvoorbeeld een lange baan voor een (loop)fietsparcours, een aparte bewegingsbaan waarbij kinderen moeten balanceren en klimmen en reserveer een plaats waar kinderen kunnen spelen met zand, water en andere natuurlijke materialen.
4. Maak gebruik van bestaande beweegprogramma’s
Het gebruik van bestaande beweegprogramma’s helpt om kinderen meer in beweging te krijgen. Dit zijn programma’s die collega’s in het land al succesvol hebben uitgewerkt en ingezet en waar je – eventueel met kleine aanpassingen – snel mee aan de slag kunt. De meeste programma’s bestaan uit een methode met daarin allerlei beweegactiviteiten. Als pedagogisch medewerker krijg je meestal een training om met het programma aan de slag te gaan.
- Bekijk het overzicht van deze beweegprogramma’s. Voorbeelden van geschikte programma’s voor de kinderopvang zijn ‘Bewegen met nijntje’, ‘Jonge Beweeghelden’ en ‘Beweegkriebels’.
De rol van ouders
Ouders spelen een belangrijke rol bij het stimuleren van bewegen bij hun kind. Ouders hebben op verschillende manieren invloed op het beweeggedrag van hun kind. Als pedagogisch medewerker kun je ouders bewust maken van deze invloed. Je hebt een unieke kans om ouders te bereiken omdat je al in contact staat met het gezin.
- Besteed aandacht aan bewegen tijdens ouderavonden of in de nieuwsbrief. Informeer ouders over wat zij kunnen doen om bewegen te stimuleren.
- Als je weerstand voelt bij ouders, probeer dan met ouders in gesprek te gaan. Luister naar bezwaren die ouders hebben zonder direct te oordelen. Vraag naar wat ouders belangrijk vinden voor hun kind en geef aan hoe jouw tips daaraan bij kunnen dragen. De Argumentenkaartjes kunnen je helpen om met ouders in gesprek te gaan.
5. Voorbeeldgedrag van ouders
Ouders zijn het voorbeeld voor hun kind. Als ouders zelf het goede voorbeeld geven en kinderen zien dat ouders aan sport doen, naar het werk fietsen en regelmatig in de tuin werken, dan bewegen kinderen vaak ook meer.
- Ga met ouders in gesprek over hun eigen voorbeeldrol. Zij zijn zich er niet altijd van bewust dat als je als ouder weinig beweegt en veel zit, de kans groter is dat kinderen dit ook zullen doen. Daag ouders uit om meer te bewegen door (kleine) aanpassingen in hun gewoontes zoals het doen van boodschappen op de fiets in plaats van met de auto.
6. Steun door ouders
Kinderen bewegen meer als ouders sporten en bewegen ondersteunen. Voorbeelden hiervan zijn het aanmoedigen van kinderen om te bewegen, als ouders zelf meedoen met bewegen, kinderen naar beweegactiviteiten brengen, gaan kijken bij de beweegactiviteiten van kinderen en uitleggen aan kinderen dat bewegen leuk en gezond is.
- In de inspiratiegids Kleine Beweegsubsidie staan verschillende initiatieven om ouders te betrekken bij het stimuleren van bewegen van hun kinderen. Voorbeelden zijn het gebruik van een beweegkoffer (een koffer met materialen en voorbeeldactiviteiten die vanuit de kinderopvang wordt uitgeleend aan ouders) of het organiseren van ouder-kind-activiteiten.
7. Tijd die ouders spelen met hun kinderen
Als ouders meer tijd met hun kind spelen, dan bewegen kinderen vaak meer.
- Geef ouders, als zij niet goed weten wat ze kunnen doen met hun kind, als tip om mee te doen met peutergym of naar een speeltuin te gaan waar andere ouders zijn. Ook samen ergens naar toe wandelen of fietsen in plaats van met de auto is een goed voorbeeld. Verder kun je ouders helpen om inspiratie op te doen door voorbeelden te delen zoals bijvoorbeeld de beweegtips van nijntje Beweegdiploma
8. Bijhouden van hoeveelheid bewegen door ouders
Als ouders bijhouden hoeveel hun kinderen bewegen gedurende de dag, dan bewegen kinderen vaak meer. Ouders worden zich dan waarschijnlijk meer bewust van hoeveel kinderen daadwerkelijk bewegen (dit wordt vaak overschat) en moedigen hun kind vaker aan om meer te bewegen.
- Geef ouders als opdracht mee om bij te houden hoeveel hun kind beweegt. Laat ouders bijvoorbeeld nagaan hoeveel tijd per dag hun kind bijvoorbeeld wandelt, actief (buiten)speelt of zwemt.
Eigenschappen van kinderen die een rol spelen
9. Geslacht
Jongens bewegen over het algemeen meer dan meisjes.
- Let er op dat je alle kinderen betrekt bij beweegactiviteiten. Zorg voor een afwisseling in beweegspelletjes zodat er voor ieder kind iets aan bod komt.
- Hoewel jongens en meisjes in het algemeen ander spelgedrag vertonen, geldt dit niet voor alle jongens en meisjes. Wees je bewust van stereotiepe gedachten en onderschat bijvoorbeeld niet wat meisjes kunnen.
10. Motorische vaardigheden
Kinderen die goed zijn in bewegen en motorisch vaardig zijn, bewegen vaak meer.
- Stimuleer de ontwikkeling van motorische vaardigheden door veel en gevarieerd te bewegen en spelen. Zorg ervoor dat allerlei verschillende vormen van bewegen (zoals balanceren en vallen, springen en landen, gooien en vangen, en klimmen en klauteren) terugkomen. In dit artikel vind je een overzicht met ideeën voor spelletjes bij iedere vorm van bewegen.
- Ieder kind ontwikkelt zich op een andere manier en in een eigen tempo en heeft dus mogelijk iets anders nodig. Maak bewegingen moeilijker als een kind daar aan toe is, en maak bewegingen makkelijker als een kind ergens nog niet aan toe is.
Bron
- Arts, J., Drotos, E., Singh, A. S., Chinapaw, M. J. M., Altenburg, T. M., & Gubbels, J. S. (2023). Correlates of physical activity in 0- to 5-year-olds: A systematic umbrella review and consultation of international researchers. Sports Medicine, 53, 215-240. https://doi.org/10.1007/s40279-022-01761-5