Spring naar content

Toets de motorische ontwikkeling van je kind

Soms is het lastig om in te schatten hoe jouw kind zich ontwikkelt. Gaat het goed? Of loopt het misschien toch achter op andere kinderen? Om je te helpen om in te schatten hoe het gaat met de motorische ontwikkeling van je kind, hebben we hierbij een hulpmiddel om dit te toetsen.

Niet alleen voor het zelfvertrouwen van je kind is het goed als het lekker kan meekomen bij het buitenspelen in de buurt of op het schoolplein. Ook is het ontzettend belangrijk om vanaf jonge leeftijd goed te leren bewegen, omdat je kind dan gezonder opgroeit.

Verhouding tot andere kinderen

Joris Hoeboer is docent aan de Haagde Academie voor Lichamelijke Opvoeding en onderzoeker op de Haagse Hogeschool. Hij houdt zich bezig met hoe we kinderen een actieve leefstijl kunnen aanleren.

Voor het project ‘Gymzaal van de Toekomst’ gebruiken Joris en zijn collega’s een observatieschaal[1]. Kort gezegd: een aantal vragen over hoe goed je kind motorisch is ontwikkeld in verhouding tot andere kinderen van zijn of haar leeftijd. Denk aan dingen als vangen, hinkelen en springen.

“Oefen spelenderwijs met je kind als je denkt dat hij/zij achterloopt.”

De schaal geeft geen goed of fout aan. Het zegt ook niet wanneer een kind iets moet kunnen. Maar de motorische ontwikkeling van een schoolkind kan je vaak afleiden aan hoe andere kinderen uit de klas het doen. De observatieschaal biedt je als ouder dus een vergelijkingstool, zodat je weet waar je op kunt letten als je naar de motorische ontwikkeling van je kind kijkt.

Benieuwd naar hoe jouw kind zich ontwikkelt? Je vindt de observatieschaal hieronder. Maak er een leuke gezamenlijke activiteit van met wat vriendjes of vriendinnetjes, zodat je kind niet het gevoel krijgt dat het aan een echte test onderworpen wordt. Bewegen moet natuurlijk wel leuk blijven.

Fundamentele motorische taken

  1. Lopen (wandelen): soepelheid en coördinatie van de ledematen, regelmaat in het stapritme en staplengte.
  2. Rennen (hardlopen): snelheid, soepelheid, coördinatie, regelmaat, voeten wel/niet geheel op de grond plaatsen.
  3. Hinkelen (huppen, huppelen): wel/niet het evenwicht verliezen, in de maat blijven, 1 of 2 voeten gebruiken, afgelegde afstand.
  4. Springen: hoogte en afstand, wel/niet vanuit stilstand, afzet met 1 of 2 voeten, het springen op/over/vanaf objecten.
  5. Werpen (gooien): afstand en precisie, wel/niet uithalen met de werparm tot achter het lichaam, tijdens de worp wel/geen uitstap met de voeten.
  6. Vangen: met beide armen/met 2 of met 1 hand vangen, grote/kleine ballen, wel/niet bang voor het naderende object dat gevangen moet worden.
  7. Balanceren (evenwicht bewaren): op één been staan (ogen open/dicht), over een balanceerbalk of bijvoorbeeld een muurtje van de zandbak lopen zonder te vallen of vroegtijdig te stoppen.
  8. Klimmen (klauteren): het op- en aflopen van trappen, ladders, wandrekken, hellingen met/zonder gebruikmaking van handen, het klimmen in touwen en bomen.
  9. Schoppen (trappen): schoppen tegen een stilliggende bal, tegen een bewegende bal, meer de bal vooruitduwen dan schoppen, het trapbeen stijf houden, dan wel buigen en strekken, de romp en armen doen wel/niet mee.
  10. Gebruik voertuigen: ‘loop-auto’, autoped, driewieler, skelter, skateboard, fiets met/zonder zijwieltjes.

Heb je het idee dat je kind achterloopt op leeftijdgenootjes? Zorg er dan voor dat je zelf spelenderwijs oefent met je kind. Aanwijzingen geven is hierbij niet nodig. Want, zo zegt onderzoeker Joris, je kind leert het meest van kijken en nadoen.

Lees meer

Bronnen

  1. Netelenbos JB. (2005). Teachers’ ratings of gross motor skills suffer from low concurrent validity. Human movement science, 24(1), 116-137.