Spring naar content

Geforceerd achteruit trappen op de fiets: goed voor je prestatie of juist niet?

Hoewel wielrenners meer spiervolume en excentrische kracht ontwikkelen wanneer ze langzaam geforceerd achteruit trappen, presteren ze niet beter dan sporters die vooruit trappen. Dit blijkt uit een onderzoek naar de invloed van deze verschillende trainingsvormen op een sprinttest en tijdrit.

Om herstel van bijvoorbeeld voorste kruisbandblessures te bevorderen, adviseren fysiotherapeuten weleens om op een ergometer te fietsen met een zéér hoge weerstand. Door deze hoge weerstand bewegen de pedalen, ondanks het trappen, niet voorwaarts maar achterwaarts. Dit heet ook wel excentrisch fietsen. Bij dit geforceerd achteruit trappen, spannen sommige spieren zich namelijk excentrisch aan – de spieren verlengen tijdens de pedaalslag – terwijl bij vooruit trappen deze spieren concentrisch aanspannen, waarbij ze verkorten. Omdat excentrische oefeningen spiergroei en kracht zouden stimuleren, experimenteren ook sporters met trainingsvormen die zich daar speciaal op richten. Een groep Noorse onderzoekers laat nu zien dat wielrenners wel sterker worden wanneer ze door een hoge weerstand geforceerd achteruit trappen, maar niet harder gaan fietsen. Waarom dit zo is weten de onderzoekers niet precies.

Wat weten we al?

  • Geforceerd achteruit trappen kost minder energie dan vooruit trappen.

Wat is nieuw?

  • Sporters ontwikkelen meer spiervolume wanneer ze geforceerd achteruit trappen, maar presteren niet beter dan sporters die vooruit trappen.

Achteruit trappen

Wielrenners die tijdens een trainingsprogramma geforceerd achteruit trapten, ontwikkelden ruim twee procent meer spiervolume en negen procent meer excentrische kracht – kracht bij het verlengen van de spier – dan sporters die vooruit trapten. Ondanks hun sterkere en dikkere spieren fietsten ze net zo snel tijdens een maximale sprinttest op de fiets van zes én dertig seconden, en zelfs iets minder hard tijdens een tijdrit van twintig minuten: daar presteerden ze grofweg één procent slechter.

In totaal deden 23 getrainde wielrenners mee aan het onderzoek. De wielrenners kregen tien weken, twee keer per week, fietstraining op een instelbare fietsergometer. Hierbij bewogen de pedalen met veertig omwentelingen per minuut vooruit of, door de hoge weerstand, achteruit. De onderzoekers stelden de weerstand van de ergometer gedurende de inspanning in op basis van de ervaren vermoeidheid: wielrenners die voor- of achteruit trapten voelden zich even moe.

Doen of niet doen?

Hoewel de wielrenners die geforceerd achteruit trapten niet beter presteerden, kan het zo zijn dat de training hiervoor te kort was: want ook al kregen de sporters die achteruit fietsten meer spiervolume, was die toename mogelijk te klein om harder te fietsen. Ook kan het zo zijn dat het lichaam van de wielrenners met deze trainingsvorm minder werd belast – ze kregen een lagere trainingsprikkel – waardoor ze even goed of zelfs minder presteerden dan de wielrenners die vooruit trapten.

De onderzoekers adviseren daarom dat er meer onderzoek moet plaatsvinden voordat we weten óf en hoe excentrisch fietsen werkt. Voor goed getrainde wielrenners lijkt het dus nog niet zinvol om deze trainingsvorm toe te passen.

Bron

  1. Paulsen G, Eidsheim HØ, Helland C, Seynnes O, Solberg PA, Rønnestad BR (2019) Eccentric cycling does not improve cycling performance in amateur cyclists. PLoS ONE 14(1): doi: 10.1371/journal.pone.0208452