Spring naar content

Betere herhaalde sprintprestatie na sprinttraining op hoogte

Na maximale sprinttraining op een gesimuleerde hoogte van 3000 meter kunnen wielrenners vaker een korte maximale sprint uitvoeren voordat ze uitgeput zijn. Dat blijkt uit een zeer degelijk uitgevoerd Zwitsers onderzoek.

Atleten die op hoogtestage gaan doen dat meestal om hun uithoudingsvermogen te verbeteren. De lagere zuurstofspanning op hoogte stimuleert de aanmaak van rode bloedcellen. Meer rode bloedcellen betekent een hogere zuurstoftransportcapaciteit. Dit kan een positief effect hebben op duurprestaties. Een minder bekend effect van hoogtetraining is het verbeteren van de sprintprestatie. Wellicht komt daar nu verandering in. Raphael Faiss en zijn collega’s denken namelijk dat sprinttraining op een gesimuleerde hoogte tot een betere doorbloeding van de spieren leidt.

Om dit te onderzoeken zijn vijftig mannelijke recreatieve wielrenners (gemiddeld 35 jaar) verdeeld over drie groepen. Twee groepen van twintig man deden naast hun normale wielrentraining acht specifieke sprinttrainingen. De ene groep deed dat op een gesimuleerde hoogte van 3.000 meter en de andere op ‘zeeniveau’. De overige tien voerden alleen hun normale wielrentraining uit. De sprinttraining bestond uit een warming-up van tien minuten op 120 Watt, gevolgd door drie sets van vijf keer tien seconden maximaal sprinten. Tussen de sprints zat twintig seconden actieve rust op 120 Watt en tussen de sets zat vijf minuten rust op eenzelfde weerstand. Voor en na afloop van de acht sprinttrainingen moesten alle wielrenners een maximale sprinttest uitvoeren. Hierbij moesten ze zo vaak mogelijk tien seconden maximaal sprinten. Na iedere sprint was er twintig seconden actieve rust op 20 Watt. De test was afgelopen indien de wielrenners niet meer in staat waren meer dan zeventig omwentelingen per minuut te trappen. Naast deze sprinttest is ook het gemiddelde vermogen gemeten dat de wielrenners konden leveren gedurende drie minuten. Tevens is de doorbloeding in één van de belangrijkste kniestrekkers (m. vastus lateralis) gemeten met behulp van infraroodmetingen (via NIRS).

Na de sprinttraining leverden de wielrenners tijdens de sprints een hoger vermogen, ongeacht de hoogte waarop getraind was. De groep die op hoogte had getraind verbeterde met zes procent en de groep die op zeeniveau had getraind met zeven procent. Tussen de groepen zat geen verschil. De controlegroep verbeterde niet. De groep die op hoogte had getraind kon na de sprinttraining vaker sprinten voordat ze uitgeput was, terwijl de groep die op zeeniveau had getraind op dit gebied niet verbeterde. De ‘hoogtegroep’ verbeterde van negen naar dertien sprints, terwijl de ‘zeeniveaugroep’ op beide meetmomenten negen keer kon sprinten. Beide groepen konden geen hoger vermogen leveren tijdens de drie minuten durende test. In de groep die op hoogte had getraind was de doorbloeding tijdens de sprints meer toegenomen dan in de groep die op zeeniveau had getraind.

De toegenomen doorbloeding zou volgens Faiss en collega’s de verklaring zijn voor de verbeterde herhaalde sprintprestatie. Hierdoor zou een snellere afvoer van afvalstoffen mogelijk zijn. Dit zou ook verklaren waarom meer herhalingen mogelijk zijn na sprinttraining op hoogte. De auteurs geven echter ook aan dat voorzichtigheid geboden is bij het interpreteren van gegevens die verkregen zijn met infraroodtechniek. In welke mate de prestatieverbetering dus is toe te schrijven aan een betere doorbloeding blijft onduidelijk. Desondanks zijn de resultaten van deze zeer gedegen uitgevoerde studie veelbelovend. Atleten die tijdens hun sportbeoefening te maken hebben met herhaalde korte sprints, bijvoorbeeld bij de koppelkoers bij het baanwielrennen, zouden dus wellicht baat kunnen hebben bij deze trainingsmethode.

Bron

  1. Faiss R, Léger B, Vesin J-M, Fournier P-E, Eggel Y, Dériaz O, Millet GP (2013) Significant molecular and systemic adaptations after repeated sprint training in hypoxia. PLOSone, 8 (2): e56522