Congresverslag BASES 2016
Op 29 en 30 november vond in Nottingham het jaarlijkse congres van de “British Association of Sport and Exercise Sciences”, kortweg BASES, plaats. Vooraanstaande sportwetenschappers blikten terug op de, voor de Britten, succesvolle Olympische Spelen in Rio de Janeiro in 2016. Daarnaast kwamen voor de (top-)sport relevante onderwerpen aan bod zoals herstel van de prestatie, pacing en perfectionisme.
Mark England trapte het congres af met de bewering dat “medailles op het veld gewonnen worden, maar in het Olympisch dorp verloren”. Het succes van het Britse team bij de Olympische Spelen in Rio de Janeiro was volgens hem dan ook te danken aan een sterk teamgevoel, het centraal stellen van de topsporters en de best mogelijke voorbereiding en organisatie.
Hier zorgden de Britten bijvoorbeeld voor door al in 2012 verblijfs- en trainingsplekken voor de sporters en hun begeleiders veilig te stellen in de buurt van Rio de Janeiro. Ook hingen van alle Britse sporters foto’s in het Olympisch verblijf, en werden acht ervaren en bekende sporters als rolmodellen en mentoren aangesteld. Zij hadden als taak om onervaren sporters en hun familie en vrienden voor te bereiden op wat ze te wachten stond. Om voor veel medailles te zorgen (uiteindelijk 67 in totaal) moesten alle sporters “arena-ready” zijn: in staat om onder de grote druk van Olympische wedstrijden te presteren. Na de presentatie van England vertelden verschillende onderzoekers over het verbeteren van de sportprestatie vanuit hun expertise; zoals herstel, voeding of sportpsychologie.
Herstelstrategieën
Gezamenlijk presenteerden Glyn Howatson (Northumbria University), Jonathan Leeder, (English Institute of Sport, university of Kent) en Ken van Someren (GSK Human Performance Lab) het BASES-standpunt over herstel van de (top-)sportprestatie. Dit onderwerp blijft populair, zoals eerder dit jaar bleek uit presentaties bij het ACSM-congres in 2016 (zie hier).
Herstel bevorderen
De sprekers begonnen hun presentatie met de opmerking dat een groot aantal veelgebruikte herstelmethoden niet gebaseerd lijkt te zijn op enige wetenschappelijke onderbouwing of theorie. Ook benadrukken zij dat coaches en sporters eerst zouden moeten nadenken over een optimale training, voeding, hydratie, slaap en rust, voordat inversteren in herstelmethoden zinvol kan zijn. Pas als aan deze basisvoorwaarden is voldaan, is het nuttig om na te denken over het herstel van sporters. Dit geldt vooral wanneer sporters meerdere wedstrijden vlak na elkaar hebben of zeer veel moeten trainen.
Na zware trainingen en wedstrijden kan de fysiologische stress waar sporters aan blootgesteld zijn, zich onder andere uiten in stijve, gezwollen en pijnlijke spieren, maar ook in een verminderde functie van de spieren. Sporters die zich opnieuw inspannen terwijl zij (nog) last hebben van deze symptomen, presteren hierdoor zeer waarschijnlijk minder goed dan zij normaalgesproken, als zij volledig hersteld zijn, zouden kunnen. Bovendien kan sporten zonder volledig hersteld te zijn de aanwezige spierbeschadigingen verergeren en leiden tot blessures.
Herstel en wedstrijdprestatie
Hersteld zijn voor de volgende wedstrijd plaatsvindt, is van groot belang voor sporters. Voor het begrijpen van de relatie tussen herstel en prestatie, is het volgens Howatson en collega’s allereerst belangrijk om te bepalen welke factoren het meest leiden tot spierbeschadiging of vermoeidheid. Dit kan bijvoorbeeld de intensiteit van bepaalde acties of bewegingen zijn, het aantal herhalingen ervan, of lichte blessures door contact met een tegenstander. Een trainer kan besluiten om de belasting die een sporter ondervindt te verminderen als zijn herstel versneld of verbeterd moet worden, bijvoorbeeld bij herhaalde wedstrijden. Door een speler te wisselen of een andere wedtrijdstrategie te kiezen, kan een coach er soms voor zorgen dat een sporter meerdere keren achter elkaar goed kan presteren. Kiezen voor een populaire herstelmethode zonder goed te begrijpen waar een sporter precies van moet herstellen, is volgens de sprekers een slecht idee.
Aanpassing aan training en herstel
Het doel van training is niet hetzelfde als dat van belangrijke wedstrijden. Sporters trainen hard en veel om de spieren zodanig te prikkelen dat deze zich aan de training aanpassen, en vervolgens sterker worden. Een minimale mate van fysiologische stress en de daardoor veroorzaakte spierbeschadiging is dan gewenst. Een sneller herstel is tijdens trainingsperiodes dus minder belangrijk, of op de lange termijn een slecht idee als dit leidt tot minder aanpassing aan de trainingsprikkel. Populaire herstelmethodes zoals ijsbaden, cryotherapie, compressiekleding, elektrostimulatie van de spieren (NMES) of massage kunnen op de lange termijn een negatief effect hebben op de aanpassing aan de training. Dit geldt zeker voor bijvoorbeeld polyfenolen in voeding (bijvoorbeeld in thee, bessen, druiven en chocolade) die een ontstekingsremmende werking kunnen hebben en ontstekingsremmende medicijnen (NSAIDs, zoals ibuprofen en aspirine).
Hoewel sommige van deze methodes op de korte termijn de sportprestatie in het geval van elkaar snel opvolgende wedstrijden zouden kunnen bevorderen, hebben de meeste op de lange termijn een negatief effect op de prestatie omdat de training minder netto effect heeft. Ook blijkt dat een groot deel van de herstelmethoden nog geen bewezen positief effect heeft, en vooral wordt gebruikt omdat coaches of sporters denken dat het werkt.
Advies
De sprekers gaven de volgende adviezen aan coaches:
- Bekijk per methode en situatie of herstel ook kan plaatsvinden zonder dure of ingewikkelde “hersteltechniek”
- Ga eerst na wat de oorzaak is van de spierschade of vermoeidheid van een sporter, en kies daarna pas bewust voor een bepaalde herstelmethode
- Weeg goed af hoe belangrijk herstel op de korte termijn (wedstrijden/toernooien) ten opzichte van de aanpassing aan de training op de lange termijn (trainingsperioden) is
- Onderschat de impact van het geloof van de sporter (en de coach) in een bepaalde methode of techniek niet. Dit effect, ook wel placebo-effect genoemd, speelt een rol bij het herstel van de prestatie en subjectieve maten zoals spierpijn en gevoel van fitheid
Aanpassing aan training op celniveau
David Bishop (Victoria University, Melbourne) is bekend om zijn onderzoek naar het effect van training op spieradaptaties en sportprestaties. Hierbij combineert hij in zijn studies de effecten van voeding, genen en verschillende typen training op adaptaties op spiercelniveau.
Effect van trainen op gen-activatie
Op dit moment onderzoeken Bishop en collega’s de activatie van “messenger RNA”, kortweg mRNA, in de spiercellen. Deze activatie speelt een centrale rol in het tot uiting brengen van genetische informatie in cellen, waarbij eiwitten in de cel gevormd worden. Door de activatie van genen zoals PGC1α te bestuderen, proberen Bishop en collega’s de processen te begrijpen die bijvoorbeeld leiden tot een verbeterde energie- of eiwitproductie in de spiercellen. Zo willen ze achterhalen welke manier van trainen kan leiden tot de gewenste aanpassing van spiercellen, maar ook welke rol voeding hierbij speelt. Zo onderzoeken ze bijvoorbeeld de aanmaak van spiereiwit en de toename van het aantal mitochondriën, die verantwoordelijk zijn voor de energievoorziening, in de spiercellen.
In recente studies hebben Bishop en collega’s bevestigd dat supplementen met natriumbicarbonaat (NaHCO3) ervoor kunnen zorgen dat er meer melkzuur in de spiercel kan worden geneutraliseerd. Dit heeft een gunstig effect op de VO2 en de prestatie van getrainde sporters. Ook blijkt dat een toename van de concentratie melkzuur in de spiercel een negatief effect op de aanmaak en aanpassing van de mitochondriën. Trainen op de “lactaatdrempel”, waarbij sporters een inspanning leveren terwijl de concentratie melkzuur in de spieren relatief hoog is, zou daarom een negatief effect kunnen hebben op de duurprestatie. Verder blijkt uit recente dierstudies van deze onderzoeksgroep dat vooral het volume van de duurtraining bepalend is voor de aanmaak van mitochondriën. Bishop vermoedt dat ook bij topsporters een afname in trainingsvolume een negatief effect zou kunnen hebben op de duurcapaciteit. Dit is echter nog koffiedik kijken, aangezien resultaten uit dierstudies niet één op één te vertalen zijn naar de sportende mens.
Perfectionisme
Hoewel de meeste aandacht tijdens deze conferentie uit ging naar fysiologische factoren, kwamen ook een paar andere interessante onderwerpen aan bod. Zo presenteerde Joachim Stoeber (universiteit van Kent) een overzicht van zijn werk op het gebied van perfectionisme in de sport. In de laatste tien jaar is gebleken dat perfectionisme veel voorkomt bij (top-)sporters. Perfectionisme, dus het kiezen van moeilijke doelen, bestaat in verschillende vormen. Zo stellen sommige perfectionisten hoge eisen aan zichzelf, maar zijn er ook perfectionistische sporters die zich zorgen maken dat hun prestatie niet perfect is, of die bang zijn dat anderen ze niet goed genoeg vinden. Perfectionisme bij wedstrijdsporters kan verklaren waarom zij zo gemotiveerd zijn en hard hun best doen om zo goed mogelijk te presteren. Uit onderzoek bij sporters blijkt dat het streven naar perfecte resultaten meestal geen problemen veroorzaakt.
Sommige sporters daarentegen, ondervinden veel stress omdat zij denken dat anderen hen negatief zullen beoordelen als zij niet perfect presteren. Hoewel ook deze sporters vaak hard trainen en goede prestaties neerzetten, leidt de ervaren stress op de lange termijn tot problemen zoals burn-out (zie bijvoorbeeld hier). Volgens Stoeber is het voor alle typen perfectionisten belangrijk dat de doelen die zij kiezen wel moeilijk, maar toch haalbaar zijn. Perfectionistische sporters die keer op keer negatieve resultaten moeten verwerken omdat zij naar hun eigen maatstaven niet goed genoeg presteren, kunnen hier gedemotiveerd door raken. Verder kan het een probleem zijn dat sommige perfectionisten niet kunnen genieten van successen; zij zijn na een geleverde prestatie al weer bezig met nadenken over hun volgende taak.
Kortom, veel sporters zijn perfectionistisch, en dat hoeft geen probleem te zijn. Toch lijkt het voor coaches aan te raden om in de gaten te houden welke doelen sporters kiezen, en of zij kunnen omgaan met negatieve uitkomsten. Sporters die te vaak ongelukkig worden van te moelijke doelen of die zich veel zorgen maken over prestaties lopen namelijk meer risico op een burn-out. Coaches zouden kunnen proberen hier op te letten en deze sporters meer of beter te begeleiden.
Het pacen van een race
Florentina Hettinga van de universiteit van Essex presenteerde een overzicht van het huidige onderzoek naar pacing in de sport. Pacing is de manier waarop sporters tijdens een race kiezen hoe hard zij gaan. Tijdens een wedstrijd hangt deze keuze op ieder moment af van de nog te overbruggen afstand, maar ook van fysieke factoren zoals het maximale vermogen van een sporter en zijn of haar spiervermoeidheid.
Duursporters moeten continu beslissen of zij hun huidige snelheid behouden of aanpassen, en deze keuze kan gecompliceerd worden als er tegenstanders in het spel zijn of wanneer vermoeidheid of pijn optreedt. Uit recente studies blijkt nu dat wielrenners die tegen een virtuele tegenstander rijden, beter presteren. Dit is te verklaren doordat sporters met een tegenstander meer vermogen blijken te kunnen leveren, terwijl ze zich net zo vermoeid voelen als wanneer ze alleen moeten presteren.
Hoe het kan dat sporters beter presteren als zij een tegenstander hebben, is nog niet geheel duidelijk. Het lijkt er echter op dat de persoonlijkheid van sporters, zoals de vorm van perfectionisme, een rol speelt bij hun pacinggedrag.