Spring naar content

Congresverslag Research to Practice

Het zevende “Research to Practice” congres van ESSA (Exercise Sport Science Australia) vond van 14 tot 16 april 2016 plaats in Melbourne, Australië. Topsport Topics was hierbij om de laatste ontwikkelingen op sportwetenschappelijk gebied mee te krijgen.

De Australische sportcultuur was nadrukkelijk aanwezig op het Research to Practice congres (2016). Dit blijkt niet alleen uit de inhoud van de presentaties, maar ook uit de manier van werken die de Australiërs er op na houden. Veel mensen die op het congres presenteerden zijn werkzaam bij het Australian Institute of Sports (AIS). In Australië is het normaal dat wetenschappers in de sportpraktijk werken, ofwel dat (top)sportcoaches aan onderzoek doen.

Het congres draait om de toepassing van wetenschappelijke inzichten in de sportpraktijk. Hieronder zullen een aantal hoogtepunten van het congres aan bod komen met de thema’s blessures, wendbaarheidstesten en training met méér zuurstof.

Blessurepreventie

Teamsporters lopen gemiddeld 18 procent minder blessures op als zij voor iedere training (minimaal twee maal per week) een speciale warming-up van 20 minuten uitvoeren, genaamd Footy First. Dit blijkt volgens professor Caroline Finch uit een nog niet gepubliceerde studie.

Finch doet toonaangevend onderzoek op het gebied van blessurepreventie, zowel voor de breedtesport als voor de topsport. Ze werkt onder andere voor verschillende (top)sportorganisaties in Australië en geeft advies aan de overheid wat betreft blessurepreventie-programma’s (zoals Footy First).

Footy First is voornamelijk vormgegeven om hamstring-, lies-, knie- en enkelblessures te voorkomen in Australian Football. Uit een voorgaande overzichtsstudie blijkt dat bepaalde oefeningen (neuromusculaire training) de kans op blessures bij teamsporters aanzienlijk vermindert [2]. Footy First is ontwikkeld op basis van die oefeningen. Zo bestaat de warming-up uit loopvormen, dynamisch rekken, hamstring-, lies-, heup- en balansoefeningen die sporters iedere vier weken zwaarder maken of uitbreiden.

Een vergelijkbare warming-up, genaamd FIFA 11+, vermindert blessures bij voetballers gemiddeld met 35 procent. Dit bleek uit onderzoek waarvan Topsport Topics onlangs een samenvatting publiceerde [1]. Het verschil tussen deze resultaten en de resultaten met Footy First is volgens Finch goed te verklaren. Ze stelde dat hun onderzoek alleen blessures aan de benen betrof, terwijl het onderzoek naar de FIFA 11+ zich richtte op elke blessure waardoor iemand niet kon trainen. Ook onderzocht Finch verschillende sporten (met name Australian Football) en niet alleen voetbal zoals in het andere onderzoek.

Wendbaarheidstesten

In veel sporten is wendbaarheid van groot belang. Denk daarbij bijvoorbeeld aan voetballers die een kapbeweging maken, of basketballers die zich snel omdraaien voor een rebound. Wendbaarheid is echter een zeer breed begrip, waarvan de snelheid waarmee een sporter van richting verandert een belangrijk onderdeel is. Om deze te meten is het gebruikelijk om een parcours af te leggen met verschillende veranderingen van richting waarbij de snelste sporter het meest wendbaar zou zijn.

Sophia Nimphius, docent en onderzoeker aan de Edith Cowen University, Western Australia, heeft op het afleggen van een parcours nogal wat aan te merken. Nimphius legt uit dat de snelheid waarmee je een parcours aflegt weinig zegt over de snelheid waarmee je van richting kunt veranderen. Dit komt doordat de sprintsnelheid van sporters een belangrijke rol speelt bij het afleggen van een parcours. Sporters die beter sprinten presteren beter op de wendbaarheidstest en dat is een beetje vreemd, volgens Nimphius.

Om een betere maat te vinden voor de snelheid van richtingsverandering stelt Nimphius voor om sporters tweemaal eenzelfde afstand te laten sprinten. Eenmaal zonder verandering van richting en eenmaal met. Neem bijvoorbeeld een tien meter sprint, voer deze eenmaal rechtdoor uit en eenmaal met een richtingsverandering na vijf meter. Het verschil in tijd tussen beide sprints, dus met en zonder draai, is dan de snelheid van richtingsverandering.

Het blijkt dat de snelheid van richtingsverandering, gemeten met bovenstaande test, niet hetzelfde resultaat oplevert als de totale tijd om een parcours af te leggen. Daarnaast blijkt ook dat sprinttijd een sterke relatie laat zien met de totale tijd op een parcours. Dit is te lezen in recent gepubliceerd onderzoek van Nimphius onder cricketspelers [3]. Hiermee toont Nimphius aan dat de snelheid waarmee sporters van richting kunnen veranderen een andere vaardigheid is dan snelheid waarmee ze een parcours afleggen.

Nimphius benadrukt dat de hoek van de richtingsverandering en de afstand waarover de sporter sprint kenmerkend moeten zijn voor de sport om iets te kunnen zeggen over hoe snel een sporter van richting verandert in de praktijk. Voor basketballers kun je bijvoorbeeld kiezen om vijf meter heen en terug te sprinten in vergelijking met tien meter rechtdoor. Daarentegen is het voor voetballers misschien beter om na tien meter een kapbeweging met een hoek van 90 graden te maken om vervolgens tien meter door te sprinten. Deze tijd kun je dan vergelijken met de tijd op een 20 meter sprint.

In de meeste sporten zijn meerdere manieren van richtingsverandering belangrijk. Zo is niet alleen snel omdraaien voor een basketballer van belang maar ook snel opzij draaien om langs een tegenstander komen. Een coach kan er dus voor kiezen om verschillende manieren van richtingsveranderingen te meten met verschillende tests. Iedere test zegt dan iets over de snelheid waarmee een sporter een specifieke beweging maakt. Zo kun je in kaart brengen wat de sterke en minder sterke kanten zijn van spelers.

Door middel van deze tests kunnen coaches beter inzicht krijgen in de vaardigheid van sporters om van richting te veranderen. Zo kunnen sporters gerichter trainen op specifieke aspecten van wendbaarheid als blijkt dat de snelheid van richtingverandering bij bepaalde draaien achterblijft.

Training met méér zuurstof

Michael Davies liet zien dat goedgetrainde wielrenners een tijdrit van vier kilometer iets (twee procent) sneller afleggen als zij lucht inademen die 35 procent zuurstof bevat in vergelijking met de normale 21 procent zuurstof. Dit is onderzocht bij zeven wielrenners die verschillende concentraties zuurstof inademden via een mondkapje.

Davies voerde de tests met beide concentraties zuurstof tweemaal uit. Eenmaal was hij eerlijk over de concentratie zuurstof die de wielrenners kregen en eenmaal hield hij de wielrenners voor de gek. Zo vertelde hij in de tweede situatie aan wielrenners die eigenlijk 35 procent zuurstof kregen dat zij 21 procent kregen en andersom. Dit deed hij om uit te zoeken of er een placebo-effect was. Het bleek dat de wielrenners niet beter presteerden wanneer ze alleen dachten dat ze meer zuurstof kregen. Van een placebo-effect was dus geen sprake.

Dit betekent dat wielrenners, in ieder geval eenmalig, een klein beetje intensiever kunnen trainen als zij een hogere zuurstofconcentratie dan normaal inademen. Of deze geringe toename van trainingsintensiteit leidt tot een verbeterde prestatie is nog de vraag.

Bronnen

  1. Al Attar WSA, Soomro N, Pappas E, Sinclair PJ, Sanders RH (2015) How effective are F-MARC injury prevention programs for soccer players? A systematic review and meta-analysis. Sports Med., Epub ahead of print. DOI 10.1007/s40279-015-0404-x
  2. Hübscher M, Refshauge KM. (2013) Neuromuscular training strategies for preventing lower limb injuries: what’s new and what are the practical implications of what we already know? Br. J. Sports Med., 47: 939-940
  3. Nimphius S, Callaghan SJ, Sptieri T, Lockie RG (2016) Change of direction deficit: A more isolated measure of change of direction performance than total 505 time. J. Strength Cond. Res. Epub ahead of print. DOI: 10.1519/JSC.0000000000001421