Geen effect van veronderstelde “optimale” genen op spierkracht
Bepaalde genencombinaties zijn gerelateerd aan een betere eiwitproductie binnen de spier. Er is daarentegen geen verschil in spierkracht gevonden tussen degenen die de ‘optimale’ genen bezitten en degenen die deze niet hebben. Dit blijkt uit een Engelse studie bij 51 ongetrainde jonge mannen die 9 weken krachttraining deden.
Genetische aanleg
Genen spelen een belangrijke rol in de soort en hoeveelheid eiwitten die het lichaam aanmaakt en dus ook in de spiersamenstelling. De genetische eigenschappen van topatleten zouden daarom een deel van hun prestaties kunnen verklaren. Uit onderzoek blijkt dat bepaalde varianten van de genen “ACE” en “ACTN3” (namelijk “ACE-II” en “ACTN3-XX”) zorgen voor een minder goede eiwitaanmaak in de spieren dan de andere varianten van deze genen. Het is echter niet bekend of het hebben van deze varianten ook leidt tot minder spierkracht of een minder goede adaptatie aan krachttraining.
Krachttraining
De onderzoekers hebben daarom bij 51 jonge mannen (gemiddeld 20 jaar) bepaald welke ACE- en ACTN3-variant zij bezaten. Vervolgens moesten de mannen 9 weken lang 3 krachttrainingen per week doen. De mannen hadden de voorafgaande 12 maanden geen krachttraining gedaan. Elke training deden de deelnemers eerst 10 herhalingen op 40% van 1 RM en vervolgens 10 herhalingen (met 2 minuten rust ertussen) op 80% van 1 RM. Iedere week is de maximale spierkracht van de mannen opnieuw bepaald en is de training daarop aangepast.
Uit de resultaten van deze studie bleek dat 6 van de 51 mannen de variant ACE-II bezaten, en 7 mannen de variant ACTN3-XX. Er was maar 1 persoon die beide “slechte” varianten bezat, dus was het effect hiervan op de spierkracht statistisch niet te bepalen. Er zijn ook geen verschillen gevonden in de maximale spierkracht of in de adaptatie aan de krachttraining tussen de mannen die de veronderstelde minder gunstige varianten hadden en degenen die deze niet hadden. Voorafgaand aan de studie hadden de 39 mannen met de veronderstelde optimale genen een iets grotere spiermassa, maar opmerkelijk genoeg niet meer spierkracht dan de anderen. Of dit te danken was aan hun genen of aan andere (omgevings-) factoren valt echter niet te zeggen.
Conclusie
Genetische eigenschappen beïnvloeden bijna alle processen in het lichaam. Sportprestaties zijn afhankelijk van de wisselwerking tussen tientallen of honderden genen. In deze studie is geen aanwijzing gevonden dat het hebben van de optimale variant van de ACE of ACTN3-genen leidt tot meer spierkracht. Het lijkt dus aannemelijk dat er bij goed getrainde atleten ook geen verschil merkbaar is. Daarnaast is er voor een topsportprestatie meer nodig dan alleen spierkracht. De huidige kennis van de rol van de genen lijkt voorlopig niet toereikend om voorspellingen te kunnen doen over de sportprestatie.
Bron
- Erskine RM, Williams AG, Jones DA, Stewart CE, Degens H (2014) The individual and combined influence of ACE and ACTN3 genotypes on muscle phenotypes before and after strength training. Scand. J. Med. Sci. Sports, 24:642-648