IOC World Conference 2017: “Prevention of injury and illness in sport”
Het derde congres over blessure- en infectiepreventie dat het Internationaal Olympisch Comité organiseerde vond evenals de vorige edite plaats in het prinsendom Monaco. Prins Albert zelf verrichtte de opening van het congres alvorens hij zich naar het voetbalstadion haastte om de plaatselijke AS Monaco aan te moedigen bij hun Champions Leaguewedstrijd tegen Manchester City.
Tijdens het congres lieten veel toonaangevende onderzoekers hun licht schijnen over de hot topics in de sport. Hieronder een selectie van het aanbod.
Blessures laten zich niet voorspellen
Roald Bahr uit Noorwegen kwam misschien wel met de meest opvallende boodschap van het congres: er bestaan geen test om betrouwbaar te voorspellen welke sporter in de toekomst geblesseerd raakt.
Wel bestaan er tests om te kijken of sporters bepaalde risicofactoren hebben. Een risicofactor betekent wel dat een sporter relatief een grotere kans heeft op een blessure, maar niet dat hij deze blessure ook werkelijk oploopt. Andersom geldt ook dat sporters die deze risicofactoren niet hebben, toch een blessure op kunnen lopen. Om het nog gecompliceerder te maken, werken de meest gebruikte tests maar binnen één bepaalde groep sporters. Zomaar een screeningstest gebruiken en blind op de resultaten varen is dan ook onverstandig; het biedt slechts schijnzekerheid.
Bahr stelt dan ook dat bewezen effectieve preventieve trainingsprogramma’s niet alleen door individuele sporters met een hoger risico op een blessure uitgevoerd moeten worden, maar door alle sporters die een zogenoemde ‘hoog-risico-sport’ beoefenen. Zo zouden alle zaalsporters bijvoorbeeld een programma moeten doorlopen om knieblessures te voorkomen.
Gelukkig blijkt periodieke screening niet volledig zinloos. De meerwaarde zit vooral in het ontdekken van huidige blessures of ziekten. Daarnaast kunnen veranderingen in de tijd in kaart worden gebracht.
Train harder om blessures te voorkomen
Dat harder trainen blessures kan voorkomen klinkt misschien paradoxaal, maar het bewijs voor deze stelling is stevig. Tim Gabbett, een Australische onderzoeker met jarenlange ervaring op dit gebied in zowel de onderzoeks- als sportwereld, zette dit duidelijk uiteen.
Gabbett gaf aan dat het “worst case scenario” moet dienen als uitgangpunt voor de zogenoemde chronische trainingsbelasting. Oftewel; sporters moeten fysiek voorbereid zijn op de zwaarst mogelijke wedstrijd. De training moet dus minstens net zo zwaar zijn als wat zij tijdens een wedstrijd voor de kiezen kunnen krijgen. En dat niet alleen, voorafgaand aan de eerste wedstrijd van het seizoen of toernooi hebben sporters vaak maanden de tijd om zich voor te bereiden, maar daarna is de periode tussen wedstrijden veel korter. Die herhaalde zware inspanning moet eveneens als uitgangspunt dienen voor de chronische trainingsbelasting. Met deze aanpak is de kans op blessures het kleinst.
Hoewel een hoge chronische trainingsbelasting dus beschermt tegen blessures, zit de crux in de opbouw hier naar toe. Een te snelle opbouw of hoge pieken in de trainingsbelasting blijken boosdoeners. Wanneer de trainingsbelasting in een week meer dan anderhalf keer zo groot is als de chronische trainingsbelasting van de vier weken daarvoor, neemt het risico op blessures snel toe. Zoals Bahr ook al aangaf, betekent dit niet dat er per definitie meer blessures optreden, alleen het risico is verhoogd. Sommige sporters raken zelden geblesseerd, terwijl andere zich met regelmaat bij de medische staf melden, ongeacht de trainingsbelasting of de opbouw daarvan.
Drink niet teveel maar ook niet te weinig
Zowel onder onderzoekers als onder sporters bestaat er nogal wat discussie over de beste strategie om uitdroging te voorkomen. Kunnen sporters vertrouwen op hun dorstgevoel of moeten zij dat juist voorblijven?
Volgens de Amerikaanse Tamara Hew-Butler volstaat het om het dorstgevoel te volgen. Sporters die een dorstgevoel voor proberen te blijven, zoals veel sportdrankmerken adviseren, drinken naar haar mening te veel. Dat het dorstgevoel volstaat, komt volgens Hew-Butler doordat het vooral belangrijk is dat het bloed en de lichaamscellen voldoende vocht bevatten. Wanneer dat niet het geval is, neemt het dorstgevoel toe. Voor een betrouwbaar beeld van de hoeveelheid vocht in het bloed is de kleur van de urine bepalen of het lichaamsgewicht van sporters meten voor en na een training, niet betrouwbaar.
Topduursporters hoeven zich overigens geen acute zorgen te maken om hun prestatie als ze vocht verliezen. De zogenaamde twee-procent-regel (namelijk dat veel sporters slechter gaan presteren als ze meer dan twee procent van hun lichaamsgewicht aan vocht verliezen) gaat noor zeer goed getrainde sporters niet op. Topduursporters hebben namelijk meer vocht in hun bloed en cellen dan ongetrainde mensen. Dit is een aanpassing van het lichaam aan jarenlange duurtraining. Hierdoor hebben zij een grotere buffer om vocht te verliezen voordat hun prestatie er onder lijdt.
Herstellen; bewijs versus traditie
Sporters willen na een training of wedstrijd vaak zo snel mogelijk herstellen. Werken de door sporters veelgebruikte methoden eigenlijk wel? Volgens de Spaanse sportwetenschapper Javier Lopez niet. Hij stelt dat veel herstelmethoden niet worden gebruikt omdat ze bewezen meerwaarde hebben, maar omdat het traditie is deze te gebruiken. Dit geldt bijvoorbeeld voor rekken, koudwaterbaden en cryotherapie, elektrisch stimuleren van spieren (EMS), en “whole body vibration”. Slaap vormt daarop de uitzondering: steeds vaker blijkt uit onderzoek dat dit een onmisbare component vormt van het herstel.
Ondanks het gebrek aan bewijs voor veel “herstelmethoden”, blijkt dat sporters er zelf wel de meerwaarde van inzien. Gek genoeg hebben sporters het meeste geloof in de methoden waarvoor het minste bewijs bestaat.
Ook op onderzoeksgebied is volgens Lopez nog een wereld te winnen. Meestal wordt onderzocht of en hoe goed één bepaalde herstelmethode werkt, terwijl sporters er in de praktijk vaak meerdere combineren. Daarnaast is het herstel volgens Lopez niet alleen afhankelijk van de geleverde inspanning maar ook van bijvoorbeeld de dagelijkse voeding, de psychologische stress, de algemene gezondheid, lifestylefactoren van de sporter en het klimaat.
Psychische mishandeling
Op dit congres werd ook stilgestaan bij psychische mishandeling van sporters. Vooral jonge sporters krijgen met dit ongewenste gedrag te maken.
Sporters die met psychische mishandeling te maken krijgen, worden bijvoorbeeld herhaaldelijk en moedwillig gekleineerd, geïntimideerd of bekritiseerd. Overigens bezondigen niet alleen coaches zich aan dit gedrag, teamgenoten maken zich er zelfs nog vaker schuldig aan. Opvallend genoeg vindt het gedrag vaak plaats in het bijzijn van anderen, met als gevaar dat het een geaccepteerd onderdeel vormt van de topsportcultuur.
Helaas komt psychische mishandeling vaker voor dan de meeste coaches en sporters zich zullen realiseren, vaker zelfs dan de meest voorkomende fysieke blessures. Dit gedrag heeft negatieve gevolgen voor de persoonlijke en sociale ontwikkeling. Zo lijdt het zelfvertrouwen van sporters die ermee te maken krijgen er flink onder, met als bijeffect dat ze nog vatbaarder voor psychische mishandeling worden.
Wat nu te doen? Het bewustzijn over dit onderwerp vergroten bij zoveel mogelijk mensen in en rond de sport vormt een belangrijke eerste stap bij het voorkomen ervan. Het IOC heeft in ieder geval de eerste stap gezet door het onderwerp op de agenda te zetten.
Mond vol tanden
De helft van de topsporters blijkt last te hebben van tanderosie; twintig procent meer dan de doorsnee bevolking. Daarnaast hebben acht van de tien sporters ontstoken tandvlees en heeft de helft gaatjes. Deze tandproblemen komen niet alleen door sportdrankjes. Ook een verminderde algehele weerstand door een hoge trainingsbelasting, oprispingen (reflux) en uitdroging (dehydratie) hebben hun weerslag op het gebit.
Tandklachten veroorzaken niet alleen pijn. Ongeveer één op de twintig sporters gelooft dat hun prestatie eronder lijdt en vreemd genoeg lopen deze sporters lang rond met deze gebitsklachten.
Sporters kunnen vrij eenvoudig het risico op gebitsproblemen verkleinen. Regelmatig een tandarts bezoeken en een goede mondhygiëne zijn vanzelfsprekend goede manieren om gebitsproblemen te vermijden. Sportdranken die rijk zijn aan calcium blijken ook veel minder desastreus te zijn voor het gebit dan de meeste sportdranken, die over het algemeen dit mineraal niet bevatten.
Zeilers lopen blessures op buiten de boot
Het programma van een congres is meestal van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds volgepland met mondelinge voordrachten, maar er is ook vaak ruimte voor posterpresentaties. Soms is het onderzoek dat hier gepresenteerd wordt van mindere kwaliteit, de resultaten zijn prematuur of bevatten weinig nieuws. Onderzoekers kunnen tijdens de posterpresentaties hun studies op een grote poster presenteren terwijl bezoekers naar believen tussen de tientallen posters doorslenteren. Het doet zich misschien het best vergelijken met een rommelmarkt. Onderzoekers proberen hier hun “waar” te “verkopen” terwijl de bezoekers tussen alle informatie de pareltjes proberen te vinden. En ook op dit congres was er een leuke vondst.
Het blijkt dat zeilers vooral blessures oplopen als zij niet aan het zeilen zijn. Zo komen lage rugklachten nogal eens voor bij zeilers. Deze klachten ontstaan voornamelijk tijdens het optuigen en opruimen van de boot in plaats van tijdens het zeilen zelf.