Spring naar content

Leaders in Performance Conference Nutrition

Op woensdag 8 november organiseerde NOC*NSF onder leiding van Asker Jeukendrup het eerste “Leaders in Performance Conference” te Papendal, met voeding als onderwerp. Meerdere toonaangevende onderzoekers uit binnen- en buitenland bespraken de laatste stand van zaken op hun specifieke kennisgebied. Hieronder volgt een samenvatting van de onderwerpen die aan bod kwamen.

Ieder zijn dieet

Na de opening van het congres, die Maurits Hendriks voor zijn rekening nam, trapte Asker Jeukendrup zelf af met zijn ideeën over de toekomst van sportvoeding, en over hoe sporters hun sportvoeding zouden kunnen periodiseren en personaliseren.

Wat betreft het periodiseren, stelde Jeukendrup dat trainers bij hun planning van de fysieke trainingen ook rekening moeten houden met de rol die voeding daarbij speelt; dit uiteraard in overleg met een diëtist. Door bewust bepaalde voedingsmiddelen wel of niet in te nemen, zijn trainingseffecten te versterken. Zo kunnen sporters er bijvoorbeeld voor kiezen om te trainen met heel veel, of juist heel weinig koolhydraten. Ook is het mogelijk om specifiek het maagdarmstelsel te trainen, te trainen met een suboptimale vochtbalans, of de training met bepaalde supplementen te combineren. Hierbij benadrukte Jeukendrup dat het er niet om draait om zoveel mogelijk van deze methoden toe te passen, maar om juist die methode te kiezen die de gewenste aanpassing aan de training kan versterken. Daarbij zouden sporters zich niet alleen moeten richten op een betere spierfunctie, maar ook bijvoorbeeld op een betere opname van voedingsmiddelen in het maagdarmstelsel, of het voorkomen van buikklachten. DIt voert dus verder dan alleen de korte-termijn effecten van sportvoeding.

Ten aanzien van de individuele voedingsadviezen stelde Jeukendrup dat daarbij vooral gekeken moet worden naar de specifieke doelen die de betreffende sporter nastreeft. Daarnaast spelen uiteraard ook andere factoren een rol bij het individuele voedingsadvies, zoals de hoeveelheid energie die de sporter gebruikt, welke energiesystemen hij daarvoor aanspreekt, hoeveel hij zweet, en de persoonlijke voorkeuren van de sporter voor bepaalde typen voeding.

Supplementen uit de basis

Peter Hespel van de Universiteit van Leuven hield vervolgens een duidelijk pleidooi om de basisvoeding op orde te hebben en terughoudend te zijn met supplementen. Hij benadrukte dat sporters die continu supplementen innemen, minder of geen profijt meer hebben van het placebo-effect dat van dergelijke supplementen uitgaat. En volgens Hespel is het placebo-effect vaak groter dan het fysiologische effect dat de supplementen teweeg brengen. Daarom raadt hij sporters aan om tijdens trainingsperioden helemaal geen supplementen te gebruiken, maar deze te bewaren voor het moment dat een topprestatie geleverd moet worden. Als sporters merken dat ze zich goed aanpassen aan trainingen zonder daarbij supplementen te gebruiken, kunnen supplementen tijdens wedstrijden volgens Hespel net dat beetje extra geven (zowel fysiologisch als mentaal) om een topprestatie te leveren.

Een ander punt dat Hespel duidelijk maakte was dat duursporters geen enkele baat hebben bij een koolhydraatarm en vetrijk dieet. Hoewel ze door een dergelijk dieet bij een bepaalde intensiteit meer vet kunnen verbranden, hebben ze hier tijdens een wedstrijd helemaal niets aan. Sterker nog, ze presteren er zelfs slechter door. Wanneer sporters gewicht willen verliezen, kunnen ze beter minder vet eten en meer eiwit, dan een dergelijk koolhydraatarm en vetrijk dieet volgen.

Al het goede van eiwit

Uiteraard stond ook de rol die eiwit inneemt binnen de sportvoeding op het programma. Luc van Loon van de Universiteit van Maastricht ging in op de functie die eiwit heeft bij het onderhouden en ontwikkelen van spiermassa.

Sporters zouden om hun spiermassa op peil te houden per maaltijd 20-25 gram eiwit in moeten nemen. Deze hoeveelheid eiwit moeten ze ook na elke training innemen. Dit zorgt er namelijk voor dat de zogenoemde balans van de spiereiwitsynthese positief blijft. Dit betekent dat er meer spierweefsel wordt aangemaakt dan afgebroken. Eiwit innemen tijdens inspanning lijkt zelden nuttig: dit heeft alleen meerwaarde voor duursporters die heel lange trainingen uitvoeren. Om ervoor te zorgen dat de balans van de spiereiwitsynthese ook ’s nachts positief blijft, kunnen sporters een eiwitrijke snack nemen voordat ze naar bed gaan. Hoeveel eiwit sporters nodig hebben, hangt overigens niet zo zeer af van de hoeveelheid spiermassa die ze hebben, maar meer van de hoeveelheid spiermassa die ze tijdens de inspanning gebruiken.

Wetenschap en praktijk

Na drie inhoudelijke presentaties stonden nog twee presentaties op het programma waarbij de focus lag op het toepassen van wetenschappelijke kennis in de sportpraktijk. Ron Maughan van de Universiteit van Loughborough en Graeme Close van de Liverpool John Moore universiteit gingen in op de haken en ogen bij het toepassen van wetenschappelijke kennis.

Zo maakte Close duidelijk dat veel studies helemaal niet zijn uitgevoerd om toegepast te worden in de praktijk, maar juist om een theorie te toetsen of te ontkrachten. Daarnaast gaf Maughan aan dat ‘oude’ literatuur niet per definitie onjuist of onbruikbaar is. Dit geldt bijvoorbeeld voor onderzoek naar spierkramp. Volgens de huidige literatuur is het onduidelijk hoe dat wordt veroorzaakt, terwijl onderzoek uit de beginjaren 1900 laat zien dat een verstoorde vocht- en zoutbalans hieraan ten grondslag liggen. Waarom deze relatie in de recente literatuur niet naar boven komt, vertelde Maughan er helaas niet bij. Daarnaast gaf Maughan aan dat ‘nieuwe’ ideeën vaak al decennia geleden beschreven zijn in de fysiologieboeken; de onderzoekers van nu geven het alleen een andere naam.

Close liet aan de hand van een voorbeeld ook zien dat advies uit de wetenschap pas meerwaarde heeft als deze op de juiste manier wordt toegepast in de praktijk. Dit deed hij aan de hand van de koolhydraatinname van het Engelse rugbyteam. Zij krijgen gemiddeld per dag aanzienlijk minder koolhydraten binnen dan de geldende adviezen voor teamsporters. Bij nader inzien bleek echter dat de energiebehoefte van de rugbyers lager was dan in eerste instantie werd aangenomen. Onderzoek met behulp van GPS wees namelijk uit dat de rugbyers tijdens een training of wedstrijd veel minder liepen, helemaal op hoge intensiteit, dan werd gedacht. Vandaar dat Close in zijn rol als voedingsadviseur van de Engelse rugbyers de koolhydraatinname bewust lager houdt dan het algemene advies.