Spring naar content

Meer trainen, meer eten

Toproeiers die meer gaan trainen vergeten om ook meer te eten. Hierdoor vallen ze af, voornamelijk vet. Hoewel dit roeiers misschien als muziek in de oren klinkt, is de tol die ze ervoor moeten betalen hoog: hun prestatie neemt hierdoor flink af.

Om hun prestatie te verbeteren trainen veel sporters in aanloop naar belangrijke wedstrijden een periode heel intensief. Bekend is dat de prestatie tijdens zo’n intensieve trainingsperiode steeds verder afneemt, maar na een herstelperiode zou deze vervolgens beter moeten zijn dan voor aanvang van het trainingsblok. Om ervoor te zorgen dat sporters zich zo goed mogelijk aanpassen aan een dergelijke intensieve trainingsperiode is het belangrijk dat ze voldoende eten; niet alleen om over genoeg energie te beschikken tijdens de trainingen, maar ook om het herstel optimaal te laten verlopen.

Opgebrand

Hoewel het zo logisch klinkt, meer eten als je meer gaat trainen, laat de Australische sportwetenschapster Amy Wood zien dat die twee niet automatisch samengaan. Toproeiers uit haar land die twintig procent meer gaan trainen dan normaal, in aanloop naar selectiewedstrijden voor het nationale team, blijven namelijk evenveel eten als anders. Dit blijkt uit de gedegen analyse van de trainingsomvang en de voedselinname van vijf mannelijke en vijf vrouwelijke toproeiers.

Als gevolg hiervan vallen de roeiers af. In eerste instantie klinkt dat als iets moois. Zeker omdat de roeiers alleen vet verloren en geen spierweefsel. Het gewichtsverlies stond echter niet op zichzelf, ook hun prestatie nam af. Zo hadden ze een week na de trainingsperiode aanzienlijk meer tijd nodig om vijf kilometer te roeien dan voorafgaand daaraan.

In de spaarstand

Wood stelt dat er twee indicatoren zijn die laten zien dat sporters zich niet optimaal aanpassen aan een intensief trainingsblok: een minder actieve stofwisseling in rust en een andere race-indeling. De roeiers bleken na de trainingsperiode namelijk minder energie te verbruiken in totale rust, het zogenoemde rustmetabolisme. Mogelijk beschermt het lichaam zichzelf hiermee tegen het feit dat er te weinig energie binnenkomt in verhouding tot het verbruik en gaat het in de ‘spaarstand’. Ook een andere race-indeling zou duiden op een energietekort. Hoewel de roeiers na het trainingsblok over de gehele race langzamer roeiden, liep het verschil flink op naarmate de race vorderde. De roeiers deelden hun race dus anders in.

Geen enkele sporter zal intensief willen trainen als hij daar uiteindelijk blijvend slechter van wordt. Het is echter maar de vraag of dat ook het geval was bij de roeiers uit deze studie. Hoewel de afsluitende race één week na het afronden van de trainingsperiode werd geroeid, kan het zijn dat de roeiers nog onvoldoende hersteld waren. Daarnaast was er geen groep roeiers die dezelfde training uitvoerde, maar wel meer ging eten. Duidelijk is in ieder geval dat de roeiers te weinig aten om op gewicht te blijven. Het is niet ondenkbaar dat dit negatieve gevolgen heeft gehad voor de aanpassing aan de training.

Bron

  1. Wood AL, Garvican-Lewis LA, Lundy B, Rice AJ, Thompson KG (2017) New approaches to detemine fatigue in elite athletes during intensified training: resting metabolic rate and pacing profile. PLoS ONE 12(3): e0173807.