Spring naar content

Ruime meerderheid topsporters is voor het gebruik van placebo’s

Tweederde van de topsporters zou blij zijn als hun coach gebruik maakt van placebo-effecten, zo lang deze hun prestatie maar verbeteren. Slechts een enkele topsporter zou dit vervelend vinden. Dat blijkt uit een studie naar de opvattingen van Hongaarse topsporters over het gebruik van placebo-effecten.

Soms voelen mensen zich beter na het krijgen van een middel dat geen werkende bestandsdelen bevat. Dit noemt met ook wel het placebo-effect. Ook in de topsport maakt men hier gebruik van. Zo beweerde Achim Spechter, oud-ploegarts van de Gerolsteiner wielerploeg, in een rechtszaak rondom de op doping betrapte wielrenner Stefan Schumacher, dat hij renners nooit doping heeft gegeven maar alleen placebo’s. Hoewel het uiteraard zeer twijfelachtig is of dat in dit specifieke geval ook daadwerkelijk zo was, is in het verleden bij sporters die “voedingssupplementen” innamen inderdaad een placebo-effect aangetoond [1]. Er is wel verondersteld dat de vertrouwensband tussen sporters en hun coaches beschadigd raakt als blijkt dat de coach niet eerlijk was tegen de sporters over de werking van de middelen die zij kregen. Onderzoekers van de universiteit van Budapest hebben nu de opvattingen van Hongaarse topatleten over het gebruik van placebo-effecten onderzocht.

Korte vragenlijst

Aan deze studie hebben 79 Hongaarse topsporters (54 mannen) meegedaan uit 13 verschillende sporten. Ongeveer eendere van de sporters was Olympisch, Wereld-, of Europees kampioen in zijn of haar sport. De overige sporters presteerden minimaal op nationaal niveau. De sporters moesten online 5 vragen beantwoorden.

Van de sporters gaf 47% van de sporters aan dat ze ooit tijdens het sporten te maken hebben gehad met een placebo-effect. Daarnaast gaf ruim 80% van de sporters aan erin te geloven dat een placebo een effect kan hebben op de sportprestatie. Met de stelling dat placebo-effecten meer of beter zouden moeten worden toegepast in sportvoeding en/of in het verbeteren van de sportprestatie waren de sporters die in hun carrière al eerder te maken hebben gehad met een placebo-effect het meer eens dan de sporters die dat niet hadden. Bijna 95% van de sporters zou van hun coach een “nieuwe sportdrank” aannemen die hun prestatie zou verbeteren. Hierbij vertrouwt ruim 10% blindelings op de coach, ongeveer éénderde zou hetnemen wel nemen na uitleg over de werking en ruim 50% zou de drank alleen nemen als ze wisten dat het geen verboden stoffen zou bevatten. Als de sporters er vervolgens achter zouden komen dat het om een placebo ging, zou 67% dat geen enkel probleem vinden. Voor hen staat de positieve werking van de placebo voorop. Ongeveer 25% zou het niet leuk vinden om er achter te komen dat ze zijn misleid werden door hun coach, maar vindt toch de positieve werking van de placebo het belangrijkst. Slechts een enkeling zou het als erg vervelend ervaren.

Conclusie

Hoewel het een vrij eenvoudige studie betreft, geven de resultaten een duidelijk inzicht in de opvattingen van deze Hongaarse topsporters over het gebruik van placebo-effecten. Een ruime meerderheid van de onderzochte topsporters vindt het niet vervelend als hun coach placebo-effecten zou gebruiken, in tegendeel zelfs. Zij zouden juist blij zijn met de positieve werking van de placebo op hun prestatie. Coaches zouden in hun dagelijkse training dus zeker gebruik kunnen maken van deze effecten. Hierbij is het overigens wel aan te raden dat de coach eerst nagaat wat de opvattingen van zijn sporters zijn omtrent placebo-effecten. Er zijn namelijk ook sporters die het wel als vervelend ervaren als hun coach hier gebruik van zou maken. Daarnaast moeten coaches zich ervan bewust zijn dat sporters afhankelijk kunnen raken van placebo-effecten.

Bronnen

  1. Beedie CJ, Foad AJ (2009) The placebo effect in sports performance. A brief review. Sports Med., 39 4: 313-329
  2. Bérdi M, Köteles F, Havesi K, Bárdos G (2015) Elite athletes’ attitudes towards the use of placebo-induced performance enhancement in sports. Eur. J. Sport Sci., 15: 315-321