Sporters rapporteren ernst van hersenschudding minder ernstig aan trainer
Coaches moeten alert zijn op de klachten die sporters aangeven te hebben bij een hersenschudding. Amerikaans onderzoek laat namelijk zien dat sporters hun symptomen in het bijzijn van hun trainer als minder ernstig rapporteren dan wanneer ze hun symptomen rapporteren bij een onafhankelijk onderzoeksinstituut.
Wanneer sporters een hersenschudding oplopen kan dit vervelende gevolgen hebben op het sportieve maar ook op het financiële gebied. Dit laatste geldt vooral voor professionele sporters. In de richtlijnen wat betreft de terugkeer in de sport na een hersenschudding (zie hier) staat allereerst dat de sporter symptoomvrij moet zijn. Maar wanneer is een sporter precies symptoomvrij en hoe bepaalt men dat? Uit een onlangs verschenen studie blijkt dat jonge sporters aangeven langer last te hebben van een hersenschudding dan jongvolwassen sporters (zie hier). De auteurs van die betreffende studie hebben het vermoeden dat de prestatiedruk die jongvolwassen sporters ervaren ertoe leidt dat zij niet eerlijk zijn over de ernst van hun symptomen. Met andere woorden, de sporters geven aan dat zij minder last hebben van de hersenschudding dan daadwerkelijk het geval is zodat ze eerder terug kunnen keren op het veld. Amerikaanse onderzoekers hebben nu onderzocht of de situatie waarin sporters hun klachten moeten rapporteren van invloed is op de gerapporteerde ernst van de symptomen.
Onafhankelijk onderzoeksinstituut
Aan deze studie namen 40 sporters (waaronder 8 vrouwen) van gemiddeld 20 jaar deel, die allen hun sport beoefenden binnen het Amerikaanse collegesysteem. De sporters beoefenden voetbal, basketbal, volleybal en American Football. Gemiddeld één dag nadat de sporters een hersenschudding hadden opgelopen vulden zij op hun trainingslocatie en in het bijzijn van hun trainers een vragenlijst in en voerden ze een aantal cognitieve tests uit (ImPACT-test). Een dag later hebben 37 van de 40 sporters ook bij een onafhankelijk onderzoeksinstituut twee vragenlijsten ingevuld (HAM-A en HAM-D) waarin naar de ernst van hun symptomen is gevraagd. Voorafgaand aan het invullen van deze vragenlijsten was verteld dat de uitkomsten niet gedeeld zouden worden met de trainers van de betreffende sporters. Negen dagen na het oplopen van de hersenschudding hebben 29 sporters bij het onderzoeksinstituut deelgenomen aan een gestructureerd interview. De scores op de vragenlijsten zijn herleid tot 4 domeinen; te weten lichamelijke klachten, cognitieve klachten, psychische klachten en slaapklachten.
Uit de resultaten blijkt dat de sporters in het bijzijn van hun trainer de symptomen van hun hersenschudding op alle domeinen behalve de slaapklachten als minder ernstig rapporteren dan wanneer ze dat bij het onafhankelijke onderzoeksinstituut doen. Verder blijkt dat sporters die reeds teruggekeerd zijn in de sport, 9 dagen na het oplopen van hun hersenschudding in een vertrouwelijke omgeving ernstigere lichamelijke, cognitieve en psychische klachten rapporteerden dan dat ze deden tijdens de test op basis waarvan ze weer mochten terugkeren in de sport.
Tot slot
De resultaten van deze studie laten zien dat sporters die een hersenschudding hebben opgelopen niet eerlijk zijn over de ernst van hun klachten tegenover hun trainer. Waarom zij niet eerlijk zijn is in deze studie niet nagegaan, maar waarschijnlijk heeft het te maken met de druk/de wil om zo snel mogelijk terug te keren op het veld. Terugkeren voordat de symptomen verdwenen zijn is echter risicovol aangezien de symptomen vaak nog ernstiger zijn als de sporter opnieuw een hersenschudding oploopt. Het is voor het welzijn van sporters die een hersenschudding oplopen dus van groot belang dat zij symptoomvrij zijn voordat ze terugkeren. Trainers dienen zich hierbij te realiseren dat sporters mogelijk de ernst van hun symptomen bagatelliseren.
Bron
- Meier TB, Brummel BJ, Singh R, Nerio CJ, Polanski DW, Bellgowan PSF (2015) The underreporting of self-reported symptoms following sports-related concussion. [i]J. Sci. Med. Sport[/i], 18: 507-511