Spring naar content

Talenten ontwikkelen zich grilliger dan gedacht

Veel talentontwikkelingsmodellen veronderstellen ten onrechte dat talenten jaar in jaar uit op het hoogste niveau presteren. Uit onderzoek blijk dat 80% van de Australische topatleten tijdens de ontwikkeling van hun sportcarrière niet altijd tot de top behoorden.

Talentontwikkeling

Talentherkenning en -ontwikkeling is in de sport een zeer belangrijk thema. Iedere bond wil de beste talenten aan zich te binden om ze vervolgens te ontwikkelen tot wereldtoppers. Talentontwikkeling is echter geen eenvoudig rechtlijnig proces. Een bepaald trainingsprogramma leidt immers niet bij ieder talent tot dezelfde prestatie. Om het proces van talentontwikkeling toch zo goed mogelijk te beschrijven en te begeleiden maakt men vaak gebruik van modellen. Bekende voorbeelden zijn het ‘10.000-uren-model’ van de Zweedse psycholoog Ericsson [1] en het ‘Long-Term Athlete Development’ model van Canadees Balyi [2]. De veelal piramidevormige modellen veronderstellen dat de prestatie van talenten zich lineair ontwikkelt: talenten zouden continue beter en op een hoger niveau gaan presteren. Maar laat de prestatie-ontwikkeling van talenten zich eigenlijk wel goed vatten in de bestaande modellen?

Athlete Development Triangle. Afbeelding ontleend aan Gulbin et al. (2013).

Athlete Development Triangle

Om dit te toetsen heeft een Australische groep onderzoekers een nieuw model ontwikkeld, de zogenaamde ‘Athlete Development Triangle’ (ADT). Evenals veel van de bestaande modellen is de ADT een piramidevormig model waarin het competitieniveau van onderaf steeds verder toeneemt. Wat vernieuwend is aan het model is dat het onderscheid maakt tussen de junioren- en seniorencompetitie. In hoeverre de ADT adequaat in staat is de prestatie-ontwikkeling van talenten te beschrijven is onderzocht door de loopbaan van 256 Australische topatleten onder de loep te nemen. De atleten waren afkomstig uit 27 verschillende sporten en presteerden uiteindelijke allemaal op internationaal niveau of Olympisch niveau.

Uit de resultaten blijkt dat 71% van de atleten in hun weg naar de top alle prestatieniveaus uit de ADT hebben doorlopen. Dit betekent dat 29% op een ander niveau dan het laagste in het model instroomde. Hoe de atleten uiteindelijk alle niveaus hebben doorlopen op hun weg naar de uiteindelijke top verschilt nogal. In bovenstaande figuur is te zien welke percentage van de talenten op welke wijze de top heeft bereikt. Klik op de figuur voor een vergroting. De onderzoekers hebben 3 verschillende groepen gedefinieerd. De eerste groep bestaat uit atleten die tijdens hun loopbaan steeds op een hoger competitieniveau presteerden. Dit was bij 16% van de onderzochte atleten het geval. De tweede groep, die uit 26% van de atleten bestond, kenmerkte zich doordat de atleten zich tijdens hun loopbaan minimaal 1 keer horizontaal in het model verplaatste. Deze atleten stroomden bijvoorbeeld van de regionale juniorencompetitie naar de regionale seniorencompetitie. Het competitieniveau bleef dus gelijk. De laatste groep betrof atleten die tijdens hun loopbaan minimaal 1 keer een competitieniveau zijn gedaald in het model, bijvoorbeeld van de nationale jeugd- naar een regionale seniorencompetitie. Bijna 60% van de atleten bleek op deze wijze toch de top te hebben behaald.

Conclusie

De resultaten van deze studie laten zien dat veel van de gebruikte talentontwikkelingsmodellen te kort schieten doordat ze louter uitgaan van een rechtlijnige prestatie-ontwikkeling. Slechts 16% van de atleten blijkt namelijk op deze manier de top te bereiken. Ruim 4 van de 5 atleten bereiken dus, ondanks dat ze op enig moment tijdens hun ontwikkeling niet tot de allerbesten in hun leeftijdscategorie behoren, via een andere manier toch de top. Dit is een zeer belangrijk inzicht omdat het duidelijk maakt dat als atleten op een bepaald moment niet de ‘ideale prestatiecurve’ laten zien, dat niet betekent dat ze ongeschikt zijn om uiteindelijk op topniveau te presteren. Talentontwikkelingsprogramma’s die wel alleen de toptalenten selecteren en in hun programma houden lopen dus het risico om ruim 80% van de mogelijke topatleten te missen.

Wat er gebeurt met de talenten die tijdens hun jeugd wel tot de nationale jeugdselecties behoorden maar uiteindelijk niet de top bereikten is op basis van deze studie niet te zeggen.

Bronnen

  1. Ericsson KA, Krampe RT, Tesch-Römer C (1993) The role of deliberate practice in the acquisition of expert performance. Psy. Rev., 100: 363-406.
  2. Balyi I, Hamilton A (2004) Long-term athlete development: Trainability in childhood and adolescence. Windows of opportunity. Optimal trainability. Victoria, BC: National Coaching Institute British Columbia & Advanced Training and Performance Ltd.
  3. Gulbin J, Weissensteiner J, Oldenziel K, Gagné F (2013) Patterns of performance development in elite athletes. Eur. J. Sport Sci., 13: 605-614