Spring naar content

Topbasketbalsters schieten beter na visuele training

Basketbalsters uit de Nederlandse top kunnen in 3 maanden tijd hun sprongschotprestatie verbeteren door middel van visuele training. Door met een speciale bril te trainen, die tijdelijk het zicht kan blokkeren tijdens een schot, leren de speelsters hun schietprestatie te verbeteren. Dit concludeert de bewegingswetenschapper Raôul Oudejans, werkzaam aan de VU Amsterdam.

Het sprongschot van een aanzienlijke afstand van de basket is een zeer belangrijke actie in het basketbal. Meer dan zestig procent van de gescoorde veldpunten wordt gemaakt door middel van een sprongschot van twee meter of verder. Het sprongschot is technisch erg lastig uit te voeren. Hierdoor leidt het zeker niet altijd tot een score. Driepunters scoren (de afstand is dan minimaal 6,25 m) is logischerwijs nog lastiger. In wedstrijdsituaties schieten de top-50 schutters van de NBA en WNBA tussen de dertig en veertig procent van hun driepuntspogingen raak. Er is dus nog wel degelijk ruimte voor verbetering. Oudejans heeft het idee dat deze verbetering weleens te halen zou kunnen zijn uit het optimaliseren van het kijkgedrag tijdens het sprongschot.

Om dit te onderzoeken zijn in totaal 21 basketbalsters met een gemiddelde leeftijd van 18 jaar uit de nationale jeugd- en seniorenselectie geselecteerd voor zijn onderzoek. De interventiegroep bestond uit zes speelsters die, naar aanleiding van videoanalyse, niet het optimale kijkgedrag vertoonden. Deze speelsters leken tijdens het schieten bijvoorbeeld hun zicht te blokkeren met de bal in plaats van dat ze naar de ring keken. Deze groep kreeg drie maanden één tot twee keer per week training met een speciale trainingsbril. Deze bril kon tijdelijk het zicht blokkeren van de speelsters. Op het moment dat er gedribbeld werd tot aan de aanzet van het schot was het zicht geblokkeerd. Pas op het laatste moment, net voor het loslaten van de bal, was er weer vrij zicht voor de speelsters. Deze aanpak zou in theorie het meest succesvol zijn in het verbeteren van de schietprestatie, omdat op dat moment de meest actuele informatie over de ring beschikbaar is [1]. De eerste controlegroep bestond uit acht dames die op basis van de videoanalyse al een optimaal kijkgedrag vertoonden. Deze groep dames kreeg in plaats van de ‘kijktraining’ andere schotoefeningen. De laatste controlegroep bestond uit zeven dames die nieuw bij de selectie waren gekomen. Bij deze tweede controlegroep was niet bekend wat hun kijkgedrag was en was er dus geen onderscheid tussen de dames met en zonder optimaal kijkgedrag. Voor en na de drie maanden training voerden de speelsters vijftig sprongschoten uit vanaf verschillende plekken op de ‘bucket’.

Alleen de groep die met de speciale bril had getraind verbeterde de schotprestatie. Het percentage raak geschoten ballen verbeterde van 31 naar 39 procent. Vijf van de zes speelsters verbeterden werkelijk hun schotprestatie. Bij de controlegroepen was dit niet het geval en lag het aantal raak geschoten ballen voor en na de training rond de veertig procent.

Uit de studie van Oudejans kan geconcludeerd worden dat basketbalsters met een suboptimaal kijkgedrag baat kunnen hebben bij het trainen met behulp van een speciale trainingsbril. Of dat ook geldt voor sporters die al een beter kijkgedrag hebben is niet uit dit onderzoek af te leiden. Ondanks dat het onderzoek bij relatief weinig sporters is uitgevoerd, zijn de resultaten hoopgevend. Dat deze conclusie doorgetrokken kan worden naar andere balsporten is dan ook niet ondenkbaar. Het is daarom aan te raden om als coach eens te overwegen het kijkgedrag van je sporter onder de loep te nemen. Wellicht zou visuele training ook wel deel van je trainingsprogramma moeten uitmaken.

Bronnen

  1. De Oliveira RF, Oudejans RRD, Beek PJ (2008) Gaze behavior in basketball shooting: further evidence for online visual control. Res. Quart. Exerc. Sport, 79: 399-404.
  2. Oudejans RRD (2012) Effects of visual control training on the shooting performance of elite female basketball players. Sports Sci. Coach., 7: 469-480