Spring naar content

Twijfels over onderzoek naar oneerlijke schaatsstart

De conclusie dat er bij het schaatsen sprake zou zijn van een oneerlijke startprocedure is voorbarig. Hoewel verschillende media dit bericht naar buiten brachten, is er in het oorspronkelijke onderzoek een methode gehanteerd waardoor geen harde uitspraken te doen zijn over het effect van de startprocedure op de gereden eindtijd.

In de media is ruime aandacht besteed (o.a. in de Volkskrant [1] en bij De Wereld Draait Door [2]) aan het onderzoek van onder andere oud-topschaatser Beorn Nijenhuis naar de “oneerlijke” startprocedures in het schaatsen. Ondanks de ogenschijnlijk duidelijke conclusie van het onderzoek is er sprake van verwarring. Zo beweerde Nijenhuis dinsdag 27 oktober in DWDD dat meer tijd tussen “Ready?” en het startschot tot een betere prestatie leidt, terwijl uit zijn eigen onderzoek het tegenovergestelde naar voren komt. Vanwege deze verwarring heeft Topsport Topics het artikel grondig nagelezen. Het blijkt dat door de gehanteerde methode in het onderzoek geen uitspraak te doen is over het effect van de startprocedure op de prestatie.

Nauwkeurige meting

Voor dit onderzoek hebben Nijenhuis en zijn collega’s alle wedstrijdtijden van schaatsers op de 500 meter tijdens de Olympische winterspelen van 2010 bestudeerd. Daarbij zijn de tijden tussen “Ready?” en het startschot tot op de milliseconde nauwkeurig gemeten met behulp van de video-opnamen inclusief het bijbehorende geluid. De relatie tussen de eindtijden en de tijd tussen “Ready?” en het startschot is onderzocht. Hierbij zijn alle races, dus 2 races per schaatser, geanalyseerd. Alleen 3 races waarin een schaatser viel zijn niet geanalyseerd. Volgens de auteurs leidt een groter startinterval tot een slechtere eindtijd voor zowel mannen als vrouwen. Bij mannen zou 5% van de variatie in eindtijd te verklaren zijn door het startinterval, terwijl dit bij vrouwen 27% zou zijn.

Deze conclusies zijn echter voorbarig doordat de gebruikte statistiek niet geschikt is voor de gegevens die zijn gebruikt. Dat wil zeggen dat de significantie is overschat doordat er 2 metingen per individuele schaatser in 1 analyse zijn gebruikt. Met een correcte analyse-methode zou er geen significant verband meer zijn tussen de eindtijden en de startintervallen van mannen. Voor vrouwen zal er waarschijnlijk nog wel een klein verband zijn, omdat dit verband in eerste instantie een stuk sterker is dan voor de mannen. Er mag echter niet geconcludeerd worden dat er een oorzakelijk verband is tussen een langere tussentijd en een tragere wedstrijdtijd. Met de huidige opzet van de studie zijn namelijk geen oorzakelijke verbanden aan te tonen. Een andere onderzoeksmethode is daarvoor noodzakelijk. Ook zijn er meer factoren die tijdens de start van invloed kunnen zijn op de eindtijd. Voorbeelden hiervan zijn de snelheid van inzakken voor de start, de reactietijd van de schaatser op het startschot en het effect van verschillende starters. Daarnaast is het opmerkelijk dat er wel een verband zou zijn bij vrouwen en niet bij mannen. Hier is op dit moment geen fysiologische of psychologische verklaring voor.

Conclusie

De conclusies die door de media zijn verspreid aan de hand van dit onderzoek blijken voorbarig. Het onderzoek waarop ze zijn gebaseerd vertoont methodologische onjuistheden waardoor harde conclusies nog niet te trekken zijn. Het blijft dus tot nu toe onduidelijk wat de invloed is van de tijd tussen “Ready?” en het startschot, en de eindtijd van de schaatsers.

Topsport Topics

NB: Naar aanleiding van de kritiek op de gehanteerde statistische methode hebben de onderzoekers besloten nieuwe analyses uit te voeren. Deze zijn hier te vinden.

Bronnen

  1. www.volkskrant.nl/sport/onderzoek-bewijst-startprocedure-schaatsen-is-oneerlijk~a4171499/ – geraadpleegd op 28-10-2015
  2. dewerelddraaitdoor.vara.nl/media/348192 – geraadpleegd op 28-10-2015
  3. Dalmaijer ES, Nijenhuis BG, Van Der Stigchel S (2015) Life is unfair, and so are racing sports: some athletes can randomly benefit from alerting effects due to inconsistent starting procedures. [i]Front. Psychol.[/i], 6:1618. DOI: 10.3389/fpsyg.2015.01618