Spring naar content

Vaccinatieprogramma voor topatleten

Het standaard vaccinatie-advies voor reizigers is niet per definitie geschikt voor topatleten. Uit een literatuuronderzoek uitgevoerd door Duitse wetenschappers blijkt dat topatleten voor een groot aantal ziektes, zoals tetanus en difterie, ingeënt moeten worden. Gelet op de grotere gevoeligheid voor bijwerkingen bij topatleten is de timing van een vaccinatie belangrijk.

Topatleten en hun begeleidingsstaf reizen voor wedstrijden of trainingsstages geregeld de hele wereld over. Dit betekent dat ze in aanraking kunnen komen met ziektes die in Nederland niet of nauwelijks voorkomen. Net zoals mensen die op vakantie gaan, kunnen atleten er voor kiezen zich te laten vaccineren (inenten) om zo de kans op een ziekte aanzienlijk te verkleinen. Het probleem is echter dat er bijwerkingen kunnen optreden van een vaccinatie, iets waar een topatleet niet op zit te wachten. Gärtner en Meyer hebben aan de hand van een literatuuronderzoek uitgezocht hoe een vaccinatieprogramma opgebouwd zou moeten zijn voor een topatleet. Ze hebben gezocht naar een balans tussen enerzijds een zo klein mogelijke kans op een ziekte en aan de andere kant zo min mogelijk bijwerkingen van de vaccinatie.

Risico op ziekte vs. risico op bijwerkingen

Een ziekte kan voor een topatleet veel ernstigere gevolgen hebben dan voor een niet-atleet. Terwijl het voor een niet-atleet niet direct hoeft te beteken dat hij niet meer in het dagelijks leven kan functioneren als hij zich een beetje beroerd voelt, kan het voor een topatleet grote gevolgen hebben voor bijvoorbeeld de voorbereiding van een grote wedstrijd. Daarnaast is onder andere de kans op een ontstoken hartspier bij een opgelopen “gewoon” griepvirus aanzienlijk groter bij een atleet als hij intensief blijft trainen. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat een atleet vatbaarder is voor ziektes dan niet-atleten, zeker tijdens een intensieve trainingsperiode. Vaccineren lijkt dus aan te raden.

De andere kant van het verhaal is dat topatleten gevoeliger zijn voor de bijwerkingen van een vaccinatie dan niet-atleten. Bijwerkingen zoals hoofdpijn, opgezwollen lymfeklieren of lichte koorts treden vaker op bij atleten en de impact daarvan op een wedstrijd of training kan aanzienlijk zijn. De timing van een vaccinatie is dan ook belangrijk. Als het gaat om niet-acute vaccinatie zoals bijvoorbeeld bij hepatitis A, is het aan te raden een atleet aan het begin van een rustperiode te laten vaccineren. Als een atleet kort voor vertrek nog een vaccinatie krijgt is het goed om minimaal 2 dagen niet te intensief te trainen, omdat de eerste 2 dagen de kans op en de ernst van de bijwerking meestal het grootst is.

Er is een aantal opties om de hinder die kan ontstaan van de bijwerkingen te verminderen. Als een atleet bijvoorbeeld hoofdpijn krijgt kan hij paracetamol slikken. En voor sporters die een dominante arm hebben in hun sport, zoals tennis, is het verstandig om te laten prikken in de niet-dominante arm.

Conclusie

Topatleten hebben meer kans op het krijgen van een ziekte, maar ook de bijwerkingen van een vaccinatie kunnen zeer hinderlijk zijn voor een atleet. Het is dus belangrijk om ruim van te voren een vaccinatieprogramma te laten opstellen zodra een wedstrijdplanning bekend is. Op deze manier is het mogelijk om vroegtijdig en het liefst tijdens een laagintensieve trainingsperiode een atleet te laten vaccineren. Voldoende rust na een vaccinatie is belangrijk en eventuele pijnklachten zijn met bijvoorbeeld paracetamol te bestrijden.

Het gaat voor deze samenvatting te ver om voor elke ziekte te bespreken welk vaccinatieprogramma het best te volgen is. Topsport Topics raadt aan om een vaccinatieprogramma in goed overleg met een sportarts op te zetten.

Bron

  1. Gärtner BC, Meyer T (2014) Vaccination in elite athletes. Sports Med., In Press DOI: 10.1007/s40279-014-0217-3