Spring naar content

Vergelijkbare spiervermoeidheid bij atleten met en zonder CP

Paralympische atleten met een cerebrale parese hebben dezelfde mate van spiervermoeidheid tijdens een fietssprint als atleten zonder deze aandoening. Uit Zuid Afrikaans onderzoek blijkt dat dit voor zowel de aangedane als de niet aangedane kant van het lichaam geldt.

Cerebrale parese (CP) is een zenuwaandoening die onder andere kan leiden tot spasticiteit. De aandoening ontstaat voor, tijdens of direct na de geboorte en komt bij 2,5 op de 1000 baby’s voor. Hoewel CP leidt tot motorische storingen is het voor atleten met deze aandoening wel mogelijk om te sporten. De veronderstelling van veel onderzoekers is dat atleten met CP fysiologisch anders reageren op fysieke inspanning dan atleten die deze aandoening niet hebben. Bij deze atleten zou eerder spiervermoeidheid optreden. Deze veronderstelling is gebaseerd op onderzoek dat is uitgevoerd bij CP-patiĆ«nten die niet sporten. Runciman en collega’s vroegen zich af deze veronderstelling wel juist is en hebben daarom Paralympische atleten met CP onderzocht en vergeleken met atleten zonder deze aandoening.

Vergelijkbare spiervermoeidheid

Vijf mannelijke atleten met CP en 16 mannelijke atleten zonder deze aandoening hebben een sprinttest op een ergometerfiets uitgevoerd (Wingate test). Drie CP-atleten waren geclassificeerd als T38-atleten en 2 als T37-atleten. Atleten met classificatie T38 ondervinden aan 1 kant van het lichaam geringe hinder van de CP, terwijl atleten met classificatie T37 iets meer hinder aan de aangedane kant ondervinden. De atleten met CP en de overige atleten waren even oud (ongeveer 23 jaar) en hadden vergelijkbare tijden op de 100 m atletieksprint: ongeveer 12,3 seconden.

Alle atleten moesten een Wingate test uitvoeren waarbij het vermogen en het verval in vermogen gedurende 30 seconden is gemeten. Daarnaast is de spieractivatie met behulp van elektromyografie van zowel het dominante als niet-dominante been bepaald. Bij CP-atleten was het aangedane been hetzelfde als het niet-dominante been. Het vermogen was bij de CP atleten lager dan bij de andere groep atleten: 9,8 versus 10,4 W/kg lichaamsgewicht. De afname van het vermogen gedurende de 30 seconden sprint verliep bij beide groepen hetzelfde (ongeveer 26% afname). Ook de spieractivatie was vergelijkbaar tussen beide groepen voor zowel het dominante als het niet-dominante been.

Conclusie

Hoewel het vermogen wat lager lag, concluderen Runciman en collega’s dat Paralympische atleten fysiologisch hetzelfde reageren op een sprinttest in vergelijking met atleten die deze aandoening niet hebben. De veronderstelling dat atleten met CP sneller vermoeid raken lijkt dus niet te kloppen. Uit deze studie blijkt dat CP atleten even goed trainbaar zijn als atleten zonder deze aandoening.

Bron

  1. Richens B, Cleather DJ (2014) A descriptive comparison of sprint cycling performance and neuromuscular characteristics in able-bodied athletes and paralympic athletes with cerebral palsy. Am. J. Phys. Med. Rehabil., In Press DOI 10.1097/PHM.0000000000000136