Spring naar content

Verslag ACSM 2013

Introductie

Van 28 mei tot 1 juni 2013 vond in Indianapolis het jaarlijkse congres van het American College of Sports Medicine (ACSM) plaats. Dit congres dat als thema’s ‘bewegen en gezondheid’ had is bijgewoond door een medewerker van Topsport Topics om verslag te doen van het laatste wetenschappelijke nieuws dat nuttig kan zijn voor de topsportprestatie. Hieronder komen de onderwerpen aan bod die vernieuwend waren of waarover nieuwe informatie is gepresenteerd.

Voeding

Voorafgaand aan het congres vond een pre-conferentie plaats, georganiseerd door het ‘Gatorade Sports Science Instituut’. Aan bod kwamen onderwerpen zoals epigenetica, bietensap, gezoete mondspoeling, koolhydraatinname en de invloed van voeding op de hersenen. Vooral het onderwerp ‘epigenetica en voeding’ is relatief nieuw en onbekend. Volgens Keith Baar en collega’s van de Davis Universiteit in Californië heeft sporten een belangrijke invloed op de manier waarop bepaalde genen wel of niet geactiveerd worden in de menselijke cellen. Deze activatie verandert de werking of de aanmaak van bepaalde stoffen, zoals eiwitten. Mensen die in het verleden veel getraind hebben zijn ook na jarenlange inactiviteit gevoeliger voor stoffen als insuline. Dit heeft een positief effect op de prestatie en op de gezondheid. Deze veranderde gevoeligheid blijft zelfs lang nadat alle andere meetbare effecten van het sporten al verdwenen zijn aanwezig. Sommige van deze veranderingen in de activering van het DNA zijn (in ieder geval bij dieren) zelfs erfelijk en worden aan meerdere generaties doorgegeven. Hoewel dit onderzoek nog in de kinderschoenen staat, zal volgens Baar in de toekomst blijken dat niet alleen genetische informatie, maar ook informatie over de leefstijl van ouders interessant kan zijn voor de topsport. Ook blijkt uit deze inzichten dat het jong beginnen met sporten wellicht voordeel kan opleveren op sommige gebieden, zoals een verbeterd gebruik van koolhydraten en vetten tijdens het trainen voor de rest van het leven.

Slaap en dagelijks ritme

Ook slaap, het dagelijkse ritme en trainingstijdstippen zijn meerdere malen besproken. Uit deze studies blijkt allereerst dat voldoende slaap (minstens 7,5 uur) of zelfs meer dan voldoende slaap (tussen 8 en 9,5 uur) een belangrijk positief effect kan hebben op de prestatie. Voornamelijk bij jonge atleten die school of studie met hun dagelijkse trainingen moeten combineren is dit een aandachtspunt. Degenen die voor de school- of studiedag al beginnen te trainen, en ’s avonds laat nog in de boeken duiken, brengen waarschijnlijk niet genoeg tijd in bed door. Ook verandert bij pubers het slaap-waakritme sterk, waardoor deze ’s avonds niet in slaap kunnen komen en ’s ochtends vroeg erg moe zijn. Wellicht kunnen trainers hier rekening mee houden. Sedliak deed onderzoek (Comenius Universiteit, Bratislava, Slowakije) naar verschillen in trainingseffecten bij trainingen op verschillende momenten van de dag (’s ochtends, ’s middags of ’s avonds). Hieruit blijkt dat krachttrainingen die ’s middags (in plaats van ’s ochtends vroeg) zijn gepland tot de snelste vooruitgang bij een groep topatleten leiden. Daarentegen is ook steeds meer duidelijk dat niet alle individuen hetzelfde slaap-waakritme hebben. Sommige atleten presteren het beste rond 13.00 uur en anderen rond 21.00 uur. Dit leidt voornamelijk tot verschillen in prestatie bij krachttraining en korte, explosieve taken. Kennis van de piekmomenten van topatleten zou kunnen leiden tot individuele trainingsroosters en tot prestatieverbetering. (Kracht)atleten die in de toekomst een belangrijke wedstrijd hebben op een vroeg tijdstip in de ochtend zouden volgens Sedliak het beste hun trainingen ook minstens zes weken van tevoren op hetzelfde moment kunnen plannen. Als er minder dan drie trainingsweken beschikbaar zijn kan de atleet beter ’s middags blijven trainen. Dit is omdat er bij ’s ochtends trainen ongeveer drie weken lang een ‘plateau’ optreedt waarbij de atleet nauwelijks vooruitgang boekt, ondanks de training.

Hersenen en immuunsysteem

Onder anderen Romain Meeusen (Vrije Universiteit Brussel) en de immunoloog JA Woods (Universiteit van Illinois) bespraken de invloed van de hersenen en het immuunsysteem op de sportprestatie. Woods heeft onderzoek gedaan naar de relaties tussen het immuunsysteem, de hersenen en de fysieke prestatie. Uit zijn onderzoek blijkt dat het gedrag dat mensen vertonen als ze ziek zijn (geen ondernemingslust, lusteloos, verminderde eetlust…) terug te voeren is op informatie die het immuunsysteem aan de hersenen verschaft. Dan treedt een proces in werking dat maakt dat het lichaam zich instelt op zo snel en goed mogelijk herstellen en de ziekteverwekkers verdrijven. Dit proces heeft ook gevolgen voor de motivatie, het humeur en natuurlijk de sportieve prestatie van het individu. Woods’ conclusie is dat dit systeem vooral zo veel mogelijk gerespecteerd moet worden. Atleten die plotseling futloos zijn en geen zin hebben in trainen moeten wellicht beter naar hun lichaam luisteren om zo snel mogelijk te herstellen. Ook Meeusen benadrukt dat de invloed van de hersenen op de sportprestatie veel belangrijker is dan atleten en coaches vaak aannemen, omdat deze zich meer concentreren op inspanningsfysiologie. Verschillende neurotransmitters hebben grote invloed op het brein, en kunnen de prestatie zowel positief als negatief beïnvloeden. Het (een beetje) veranderen van de hoeveelheden van bijvoorbeeld dopamine of adrenaline heeft grote gevolgen voor de aansturing van de spieren en de rest van het lichaam door de hersenen. Dit kan grote gevolgen hebben voor de prestatie (meestal negatief) of de gezondheid van de atleet (ook meestal niet op positieve wijze). Pogingen tot het verbeteren van de prestatie door de werking van de hersenen of de door de hersenen aangestuurde processen zoals het immuunsysteem aan te passen zijn tot nu toe toekomstmuziek. Gelet op de negatieve gevolgen hiervan die dr. Meeusen en Woods vonden op de gezondheid van de proefdieren is dit tot nu toe niet aan te raden. Zo raadt Woods bijvoorbeeld het gebruik van paracetamol af om zware trainingen te kunnen doorstaan als een atleet zich niet helemaal gezond voelt.

Kracht- en duurtraining, overtraining

Een klein aantal presentaties was gewijd aan het verbeteren van de topsportprestatie door middel van het optimaliseren van kracht- of duurtraining. Uit meerdere studies blijkt bijvoorbeeld dat programma’s om blessures te voorkomen voor het wedstrijdseizoen uitgevoerd kunnen worden en dat deze een preventieve werking hebben tijdens het gehele seizoen. Ook blijkt dat duurtraining niet altijd een negatief effect heeft op de ontwikkeling van spierkracht of vermogen, als duurtraining en krachttraining maar afwisselend en in niet te zware trainingsweken zijn gepland. Verder is het fenomeen van overtraining aan bod gekomen (sommige experts spreken liever van ‘onderprestatie’). Uit de meeste presentaties op dit gebied blijkt dat vaak een medisch probleem (ijzertekort, slecht werkende hypofyse) de oorzaak is van een plotseling slecht presterende topatleet. Het advies van experts op het gebied van overtraining bij topatleten is dan ook om altijd eerst via bloedtests de basale gezondheid van een atleet onder de loep te nemen. Wilber en collega’s van het Olympisch Comité van de VS (in Colorado Springs) leggen uit dat topatleten in staat moeten zijn om ‘rust’ in te plannen voor belangrijke wedstrijden en evenementen. Zij benadrukken het gevaar van niet genoeg rust (slaap, ontspanning) en van te hoge trainingsvolumes. Volgens Wilber is trainingsvolume (en niet trainingsintensiteit) bij veel atleten de oorzaak van plotselinge en onverklaarbare verslechteringen in prestaties. Ook benadrukt hij het belang van het bijhouden van slaap-, trainings- en psychologische dagboeken (humeur, activiteiten, vermoeidheid) om problemen voor te zijn. Bij het nalezen van deze dagboeken blijken indicaties van overtraining volgens hem altijd te vinden te zijn. Bloedmetingen in combinatie met het bijhouden van dagboeken lijken de beste methode te zijn om overtraining in kaart te brengen. Wilber gaf voorbeelden van dagboeken waarin bijvoorbeeld studiestress precies samenviel met een slechtere prestatie, maar ook trainingskampen in het buitenland of verandering van trainer, trainingspartners of teamleden kunnen de oorzaak zijn van stress en/of onderprestatie. Atleten en trainers kunnen gestructureerd dagboeken bijhouden met daarin belangrijke gegevens wat de training (prestatie, trainingsvolume) en het sociale en psychologische welzijn van de atleet (belangrijke gebeurtenissen, gevoelens van stress, welzijn en vermoeidheid) betreft. Op deze manier kan soms snel gevonden worden welke veranderingen in het leven van de atleet samenhangen met verbeteringen of verslechteringen van de prestatie.

Tot slot

Na afloop van dit congres kan Topsport Topics de volgende conclusies trekken. Ten eerste blijkt uit dit congres het belang van rust, slaap, het respecteren van de limieten van het lichaam en van het vroegtijdig signaleren van overtraining of ziekte bij atleten. Ten tweede is aandacht voor blessures en ziekte van belang. Blessurepreventieprogramma’s kunnen een zeer positief effect hebben. Daarnaast is aangetoond dat rust nemen vanaf het moment dat de atleet een beetje ziek is veel voordeliger is dan doorgaan met de standaardtrainingen totdat de atleet dit echt niet meer kan volhouden. Ten vierde geven zeer vooraanstaande onderzoekers aan dat sommige processen (immuunsysteem, hormonen, neurotransmitters) in het lichaam zo ingewikkeld, maar tegelijk in de meeste gevallen zo goed geregeld zijn dat men zeer voorzichtig moet zijn met ingrijpen in dergelijke systemen. Tot slot bestaat er recent onderzoek op relatief ‘jonge’ gebieden zoals de epigenetica, dat hoogstwaarschijnlijk in de toekomst tot een nog beter begrip van topprestaties zal leiden. Topsport Topics zal dit onderzoek, naast al het andere, op de voet blijven volgen, zodat nuttige informatie zo snel mogelijk toegankelijk is voor coaches en atleten.