Spring naar content

Verslag ECSS 2013

Van woensdag 26 tot zaterdag 29 juni 2013 vond in het Olympisch Park in Barcelona het achttiende congres van het European College of Sport Science (ECSS) plaats. Dit jaar waren ruim 3.100 deelnemers afkomstig uit 75 landen aanwezig op het congres. Traditiegetrouw vond voor de daadwerkelijke start van het congres een aantal ‘satellite-conferences’ plaats. Een van deze ‘satellites’ was georganiseerd door het Gatorade Sport Science Institute (GSSI). Van zowel deze ‘satellite-conference’ als het ECSS-congres zijn hieronder de belangrijkste en/of nieuwste inzichten samengevat.

Eiwitten

Op de GSSI-satellite ging Kevin Tipton van de University of Sterling in op de timing van het innemen van eiwitten. Atleten krijgen vaak het advies na inspanning binnen het uur, en het liefst binnen 45 minuten, 0,25-0,30 gram/kilogram lichaamsgewicht eiwitten in te nemen. De wetenschappelijke basis voor dit advies blijkt echter niet eenduidig. Het effect van het innemen van eiwitten op de eiwitsynthese is volgens Tipton namelijk afhankelijk van meerdere factoren, zoals het type eiwitten en de hoeveelheid eiwitten die de atleet inneemt. Wellicht speelt ook de genetische aanleg een belangrijke rol. Althans, de gerenommeerde Canadese onderzoeker Bouchard stelde in zijn presentatie dat de individuele respons op voeding afhankelijk is van het genotype van de atleet. Tipton sloot zijn presentatie af met de boodschap dat eiwitten in supplementen niet beter zijn dan de eiwitten in de normale voeding. Eiwitsupplementen kunnen wel een uitkomst bieden voor veganisten of op het moment dat normale voeding niet voorhanden is.

Bietensap

Uiteraard hield ook Andrew Jones, expert op het gebied van bietensap/nitraat, een presentatie bij de GSSI-satellite. Jones liet helaas geen nieuwe onderzoeksdata zien. Wel besprak hij een recente studie die zijn onderzoeksgroep heeft uitgevoerd waarin is aangetoond dat meer bietensap drinken tot een grotere stijging leidt van de hoeveelheid nitraat en nitriet in het lichaam. De fysieke prestatie is na het drinken van twee flesjes geconcentreerd bietensap echter hetzelfde als na het drinken van vier flesjes (!) van het sap. Verder gaf Jones een behoorlijk positieve draai aan een aantal studies waarin geen significant effect is gevonden op de prestatie. Zo rekende hij op basis van niet-significante verschillen in critical power uit dat een prestatieverbetering van 1,5 procent in het verschiet ligt. Hij besloot zijn presentatie met de opmerking dat het effect bij topatleten tot dusver niet is aangetoond.

Silvana Bucher Sandbakk van de Norwegian University of Science and Technology bevestigde tijdens een andere presentatie deze stelling. Zij presenteerde wel nieuwe data waaruit blijkt dat zeer goed getrainde langlaufers (VO2max 69 ml/min.kg) niet beter presteerden op een maximale sprint en duurinspanning na het innemen van nitraat. Inmiddels lijkt er dus steeds meer wetenschappelijke onderbouwing te komen dat topatleten niet beter gaan presteren na het innemen van nitraat. Dit ondanks het feit dat de concentratie nitrietoxide in het bloed ook bij topatleten stijgt na het innemen van nitraat.

Feedback

Hoewel iedere coach zijn atleten feedback geeft, is het tot nu toe wetenschappelijk gezien niet duidelijk wat hier de beste methode voor is. De titel van de presentatie van Wolfgang Taube van de Universiteit van Freiburg deed verwachten dat hij praktische adviezen zou geven omtrent het geven van feedback, maar deze adviezen bleken erg gering. Taube is wel van mening dat topatleten minder feedback nodig hebben dan jonge sporters. Topatleten hebben volgens Taube namelijk meer controle over hun lichaam en kunnen daarmee meer op interne feedback afgaan. Ook over het toepassen van videofeedback blijkt tot nu toe weinig kennis te zijn. Zo kon Cristian Leukel van de Universiteit van Freiburg bij navraag geen duidelijke adviezen geven over het gebruik van videofeedback. Er is simpelweg te weinig onderzoek naar gedaan. Leukel gaf wel aan dat Duitse skischansspringers na elke sprong videofeedback krijgen. Op de vraag of en waarom dit na elke sprong nodig was, moest hij het antwoord schuldig blijven. Zowel Taube als Leukel geeft aan dat met videofeedback de aandacht van de atleet voornamelijk extern gericht is. Of een atleet hiermee minder gaat vertrouwen op interne feedback is onduidelijk.

Slaap

De bij het VU medisch centrum werkende Ysbrand van der Werf liet overtuigende data zien over het effect van slapen op het visueel en motorisch leren. Tijdens het slapen blijk je de beweging die je overdag getraind hebt te ‘herbeleven’. Hierdoor verbetert de prestatie aanzienlijk zonder daadwerkelijk te trainen. Het blijkt namelijk dat de gebieden die functioneel actief zijn geweest bij de training ook tijdens de slaap daarna actief zijn. Dit slapen hoeft niet per se in de nacht te gebeuren. Ook een dutje leidt tot dezelfde effecten. Hierbij dient wel één volledige slaapcyclus van anderhalf uur doorlopen te worden. De positieve effecten van slaap treden op vanaf slaapfase 2. Voor het aanleren van een beweging door naar een video te kijken is slaap van essentieel belang. Er treedt na het kijken van de videobeelden namelijk pas een prestatieverbetering op nadat er is geslapen. Van der Werf speculeert dat het slapen het aanleren van complexe bewegingen faciliteert. Onduidelijk is nog hoeveel tijd er tussen de training en het slapen moet zitten. Van der Werf gaf ten slotte aan dat prestatieverbeteringen door te slapen vooral optreden bij het aanleren van nieuwe bewegingen.

Wat verder opviel

Stuart Phillips van de McMaster University ging in zijn presentatie onder andere in op het effect van krachttraining bij tieners. In de sportwereld leeft het idee dat jongens een groter effect ondervinden van krachttraining dan meisjes. Dit blijkt volgens Phillips echter niet het geval te zijn. Ondanks het feit dat jongens 45 keer zo veel testosteron hebben als meisjes is de lichamelijke reactie op krachttraining, uitgedrukt in eiwitsynthese, namelijk hetzelfde. Ook de menstruele cyclus heeft hier geen invloed op.

Een ander opvallend bericht kwam van de eerder genoemde Claude Bouchard. Bouchard gaf aan dat afhankelijk van het genotype atleten anders reageren op voeding, zoals cafeïne. Hoewel cafeïne als prestatiebevorderend middel in de boeken staat, blijkt dertig procent van de mensen geen positief effect te ondervinden. Ook de snelheid waarmee het lichaam de cafeïne afbreekt verschilt enorm. Toch lijkt het vooralsnog toekomstmuziek dat er meer inzicht komt in de individuele respons op voedingsstoffen aan de hand van genetische eigenschappen. Hiervoor is namelijk onderzoek nodig waarbij duizenden proefpersonen tegelijk zijn geïncludeerd.

ECSS-congres 2014

Volgend jaar vindt het ECSS-congres plaats op de VU in Amsterdam. Wellicht is hiermee de drempel om eens een wetenschappelijk en praktijkgericht congres over sport bij te wonen aanzienlijk lager voor geïnteresseerde Nederlandse coaches.