Spring naar content

Vraag bloedsuikerspiegel

Kort antwoord

De bloedsuikerspiegel is een maat voor de hoeveelheid glucose (suiker) die in het bloed is opgelost en is bij een nuchtere gezonde volwassene ongeveer 5 millimol/liter. Indien de bloedsuikerspiegel door de voedselinname te hoog oploopt, is er sprake van (acute) hyperglycemie. De gevolgen hiervan zijn onder andere dorst en vermoeidheid. Bij gezonde volwassenen treden deze gevolgen overigens zelden op. Een te lage bloedsuikerspiegel, ook wel hypoglycemie, kan gepaard gaan met honger, hartkloppingen, tintelingen, gapen en sufheid. Hoe hoog de bloedsuikerspiegel oploopt, de zogenaamde glycemische respons, is afhankelijk van de soort en de hoeveelheid koolhydraten die zijn ingenomen. Om inzicht te krijgen in de glycemische respons kan men gebruik maken van de glycemische index (GI) of de glycemische lading (GL). De GI doet een uitspraak over de glycemische respons op basis van een vaste hoeveelheid koolhydraten, terwijl de GL ook rekening houdt met de grootte van de porties. Hierdoor is de GL in de praktijk het beste toepasbaar en geeft het ook de beste voorspelling van de uiteindelijke glycemische respons. De GI is echter een goed alternatief voor voedingsmiddelen waar nog geen GL van bekend is. Om al te grote schommelingen in de bloedsuikerspiegel te voorkomen is het advies om voedingsmiddelen te kiezen met een lage GI en/of GL. Een andere reden waarom het raadzaam is voedsel met een hoge GI en of GL te vermijden is dat zij het risico op een ’after dinner dip’ vergroten.

Uitgebreid antwoord

De bloedsuikerspiegel is een maat voor de hoeveelheid glucose (suiker) die in het bloed is opgelost. Normaal gesproken ligt een nuchtere bloedsuikerspiegel bij gezonde volwassenen rond de 5 millimol per liter (mmol/l) [1]. Gedurende de dag stijgt de bloedsuikerspiegel door voedselinname. De koolhydraten die in een maaltijd aanwezig zijn komen als glucose in het bloed terecht, waardoor de bloedsuikerspiegel stijgt. Het hormoon insuline stimuleert vervolgens de opname van glucose in de spiercellen, waardoor de bloedsuikerspiegel weer daalt. De bloedsuikerspiegel zal vlak voor een maaltijd dan ook lager zijn dan vlak erna. Wanneer de bloedsuikerspiegel door het eten of drinken van te veel koolhydraten te hoog is spreekt men van (acute) hyperglycemie. De gevolgen van hyperglycemie zijn onder andere dorst en vermoeidheid. Bij gezonde volwassenen treden de gevolgen van een hyperglycemie overigens zelden op. Bij chronische hyperglycemie is er sprake van diabetes (suikerziekte). Door te weinig of te laat te eten kan een te lage bloedsuikerspiegel ontstaan, ook wel hypoglycemie genoemd. Klachten die hiermee gepaard gaan zijn onder andere honger, hartkloppingen, tintelingen, gapen en sufheid. Te grote schommelingen in de bloedsuikerspiegel kunnen dus klachten geven die naar alle waarschijnlijkheid een negatief effect hebben op het prestatievermogen. Maar hoe zijn grote schommelingen in de bloedsuikerspiegel te voorkomen?

Nadat koolhydraten zijn ingenomen duurt het ongeveer 30 minuten voordat zowel de bloedsuikerspiegel als de insulineconcentratie hun piek bereiken [2,3]. Hoe hoog beide pieken oplopen is mede afhankelijk van het soort en de hoeveelheid koolhydraten die zijn ingenomen. Het verloop van de bloedsuikerspiegel en de insulineconcentratie is hierbij ongeveer gelijk [7]. Een maat die als indicatie kan dienen voor de stijging van de bloedsuikerspiegel na het innemen van een vaste hoeveelheid koolhydraten (meestal 50 gram) is de glycemische index (GI) [8]. De GI van suiker is 100 en deze waarde dient als vergelijking voor de GI van andere voedingsmiddelen. Bij een GI van 70-100 spreekt men van ‘hoog’, bij een GI van 56-70 van ‘gemiddeld’, en bij een GI < 55 van ‘laag’ [4]. Voedsel met een hoge GI leidt tot een hogere piek in de bloedsuikerspiegel in de eerste 2 uur na de consumptie dan voedsel met een lage GI [6,7]. Over voedsel met een lage GI heerst vaak de opvatting dat deze hun koolhydraten meer geleidelijk afgeven, waardoor de bloedsuikerspiegel gedurende langere tijd verhoogd is [3]. Dit is echter niet het geval. Het verloop van de bloedsuikerspiegel is ongeveer gelijk, ongeacht de GI van het ingenomen voedingsmiddel. De piek treedt op na ongeveer 30 minuten en na ongeveer 120 minuten is de bloedsuikerspiegel weer op de ‘normale’ waarde [2,3]. Het verschil in de zogenaamde glycemische respons tussen voedsel met een hoge of een lage GI is de hoogte van de piek. Voedingsmiddelen met een lage GI zullen tot een minder hoge stijging van de bloedsuikerspiegel leiden dan voedingsmiddelen met een hoge GI.

Ondanks dat de GI een redelijk goede indicatie geeft van de glycemische respons, is het in de praktijk geen eenvoudige maat om te hanteren. Hoewel er uitvoerige tabellen bestaan waarin de GI van allerlei soorten voedsel is beschreven [4], blijkt de uiteindelijke GI van veel verschillende factoren afhankelijk. Zo hebben onder andere de bereidingswijze, de bereidingsduur, de voedingsstoffen en individuele verschillen in de spijsvertering een invloed op de GI [8]. Een bijkomend nadeel is dat de GI geen rekening houdt met de hoeveelheid koolhydraten, maar uitgaat van een vaste hoeveelheid koolhydraten. Ondanks de beperkte praktische waarde van de GI is het ter voorkoming van al te grote schommelingen in de bloedsuikerspiegel aan te raden voedingsmiddelen met een lage GI te kiezen.

Een andere aan de bloedsuikerspiegel gerelateerde maat die praktisch beter toe te passen is dan de GI is de glycemische lading (GL). De GL is in 1997 geïntroduceerd en uit verschillend onderzoek is gebleken dat het een betere voorspelling geeft van de glycemische respons dan de GI [1,8]. In tegenstelling tot de GI, houdt de GL namelijk wel rekening met de hoeveelheid koolhydraten in een portie. Zo heeft bijvoorbeeld volkoren tarwebrood een hoge GI. Per boterham bevat volkoren tarwebrood echter relatief weinig koolhydraten waardoor de GL per boterham laag is. Bij een GL <10 spreekt men van ‘laag’, bij een GL tussen 10 en 20 van ‘gemiddeld’, en bij een GL >20 van ‘hoog’. Ook bij een totale dagelijkse GL >120 spreekt men van ‘hoog’ [5]. Evenals voor de GI van voedingsmiddelen zijn er ook voor de GL uitvoerige tabellen beschikbaar met referentiegegevens [4]. Om grote schommelingen in de bloedsuikerspiegel te voorkomen geldt ook hier, kies voedingsmiddelen met een lage GL.

Een andere reden waarom het wellicht raadzaam is voedsel met een hoge GI/GL te vermijden is het risico op een zogenaamde ‘after dinner dip’. De stijging van de insulineconcentratie na het eten van koolhydraten zorgt namelijk niet alleen voor een stimulans van de opname van glucose in de cellen, maar ook voor een stimulans voor het opnemen van aminozuren. Hierdoor dalen de concentraties van deze aminozuren in het bloed. Een uitzondering hierop is het essentiële aminozuur tryptofaan. Doordat de concentratie van de andere aminozuren afneemt, zal de concentratie tryptofaan verhoudingsgewijs toenemen [5]. Het gevolg hiervan is dat de hersenen na het innemen van voedsel met een hoge GI/GL relatief veel tryptofaan omzetten in serotonine, hetgeen kan leiden tot sufheid [5].

Bronnen

  1. Bao J, Atkinson F, Petocz P, Willet WC, Brand-Miller JC (2011) Prediction of postprandial glycemia and insulinemia in lean, young, healthy adults: glycemic load compared with carbohydrate content alone. Am. J. Clin. Nutr., 93: 984-996
  2. Brand-Miller JC, Stockmann K, Atkinson F, Petocz P, Denyer G (2009) Glycemic index, postprandial glycemia, and the shape of the curve in healthy subjects: analysis of a database of more than 1000 foods. Am. J. Clin. Nutr., 89: 97-105
  3. Cocate PG, Pereira LG, Marins JCB, Cecon PR, Bressan J, Alfenas RCG (2011) Metabolic responses to highglycemic index and low glycemic index meals: a controlled crossover clinical trail. Nutr. J., 10: 1
  4. Foster-Powell K, Holt SH, Brand-Miller JC (2002) International table of glycemic index and glycemic load values. Am. J. Clin. Nutr., 76: 5-56
  5. Herrera CP, Smith K, Atkinson F, Ruell P, Chow CM, O’Conner H, Brand-Miller J (2011) High-glycaemic index and –glycaemic load meals increase the availability of tryptophan in healthy volunteers. Br. J. Nutr., 105: 1601-1606
  6. Jeukendrup AE, Killer SC (2012) The myths surrounding pre-exercise carbohydrate feeding. Ann. Nutr. Metab. 57 (suppl 2): 18-25
  7. Mondazzi L, Arcelli E (2009) Glycemic index in sport nutrition. J. Am. Coll. Nutr., 28: 455S-463S.
  8. O’Reilly J. Wong SHS, Chen, Y (2010) Glycaemic index, glycaemic load and exercise performance. Sports Med., 40: 27-39