Spring naar content

Vraag fysiologische effecten van stoppen met topsport

Kort antwoord

Net zoals het lichaam van een topatleet zich in de loop der jaren heeft aangepast aan intensieve training, zal het zich ook aanpassen aan een substantieel lagere trainingsbelasting. Dat proces vindt overal in het lichaam plaats. Zo nemen bijvoorbeeld de maximale zuurstofopname en de spiermassa af, terwijl de hartfrequentie bij submaximale inspanning toeneemt. Alle fysiologische veranderingen die optreden door de lagere fysieke belasting hebben een negatief effect op het prestatievermogen. Een atleet zal hier waarschijnlijk geen hinder van ondervinden, aangezien er geen topprestaties meer geleverd moeten worden. Ten aanzien van de ‘algemene gezondheid’ zijn geen risico’s bekend van het stoppen met topsport. Er is dan ook geen fysiologische noodzaak dat atleten na het beëindigen van hun sportcarrière aftrainen. De fysiologische veranderingen treden alleen sneller op als een atleet abrupt stopt met trainen. Aftrainen levert waarschijnlijk wel een positieve bijdrage als men moet wennen aan het leven na topsport. Een atleet die stopt met topsport moet immers ineens een invulling vinden voor de tijd die vrijkomt. Hoewel het enigszins buiten de vraagstelling ligt, is het voor atleten die stoppen met topsport raadzaam om hun voedselinname aan te passen. Doordat de energiebehoefte lager is, ligt overgewicht op de loer bij een gelijkblijvende voedselinname.

Uitgebreid antwoord

Indien een atleet stopt met topsport, zal de fysieke belasting aanzienlijk afnemen. Het lichaam zal zich aanpassen aan deze lagere fysieke belasting, net zoals het zich in de loop der jaren heeft aangepast aan intensieve training. Dat het lichaam zichzelf als het ware ‘afbreekt’ is op zich geen kwalijk proces. Het is voor het lichaam bijvoorbeeld ongunstig om een hoge spiermassa in stand te houden, aangezien dat relatief veel energie kost. De belangrijkste fysiologische veranderingen die optreden wanneer een atleet stopt met topsport zijn in 2001 op een overzichtelijke wijze gepubliceerd in een aantal reviews [3,4]. Sinds 2001 zijn wel nieuwe studies gepubliceerd, maar die hebben niet tot nieuwe inzichten geleid.

Door een lagere fysieke belasting vinden er op spierniveau tal van veranderingen plaats, die veelal gerelateerd zijn aan elkaar. De belangrijkste veranderingen zijn een afname van de spiermassa, een afname van de spierkracht, en een afname van de hoeveelheid spierglycogeen [4,7]. Daarnaast vinden er ook veranderingen plaats in de spiervezelverdeling [4]. Gezamenlijk resulteren deze veranderingen in een verminderde spierfunctie tijdens inspanning.

Voor veel atleten is het duidelijk merkbaar dat de spiermassa afneemt. Een afnemende spiermassa noemt men ook wel spieratrofie. Dat spieratrofie snel optreedt, is mooi te illustreren aan de hand van een been dat in het gips is gezet. Op de eerste dag zit het gips strak om het been. Binnen enkele dagen gaat het gips echter steeds losser zitten. Ditzelfde principe vindt plaats wanneer een atleet minder traint. De spieren passen zich aan de lagere fysieke belasting aan. Mede door de optredende spieratrofie vindt er ook een afname van spierkracht plaats. Een andere oorzaak voor de afname van spierkracht is een mindere neurale aansturing [4]. Hoewel de te verwachten afname in spierkracht van vele factoren afhankelijk is, kan men een krachtsverlies van 7-12% na 8-12 weken als indicatie aanhouden [4]. Spieratrofie is ook mede de oorzaak dat de hoeveelheid glycogeen in de spier afneemt [4]. Er zijn afnames in spierglycogeen gevonden tot wel 40% binnen 4 weken [7]. Ook de spiervezelverdeling verandert door een afname van de fysieke belasting. Bij krachtgetrainde atleten neemt het aantal snelle spiervezels verhoudingsgewijs af, terwijl bij duurgetrainde atleten juist het aantal langzame spiervezels naar verhouding afneemt [4]. Het spiermetabolisme tijdens inspanning verandert ook wanneer een atleet stopt met topsport. Waar een topatleet tijdens zijn sportcarrière pas bij hoog-intensieve inspanning koolhydraten gebruikte als voornaamste brandstof, zal hij nu bij een minder intensieve inspanning al voornamelijk koolhydraten verbranden [3].

Ook in de bloedsomloop vinden de nodige veranderingen plaats die veelal in relatie staan met elkaar. Zo neemt de wanddikte af van de linkerkamer van het hart (die zuurstofrijk bloed het lichaam in stuwt) [3]. Daarnaast neemt de maximale zuurstofopname af [2,3,5]. Een belangrijke oorzaak hiervoor is dat de hoeveelheid bloed afneemt [3]. Een afname in de hoeveelheid bloed heeft ook tot gevolg dat het slagvolume van het hart afneemt [3], wat een relatie heeft met een hogere hartfrequentie bij submaximale inspanning. De veranderingen die het hart ondergaat na het beëindigen van een topsportcarrière gaan op de lange termijn niet ten koste van de hartfunctie. Dat blijkt uit een studie waarin 30 Noorse topatleten gedurende 15 jaar zijn gevolgd, waarvan gemiddeld 9 jaar na het beëindigen van hun sportcarrière [1]. Hoewel enkele ex-topatleten hartritmestoornissen ervaren, hebben deze een onschuldig karakter. De precieze oorzaak van deze ritmestoornissen is onbekend.

Uit het bovenstaande mag duidelijk zijn dat het lichaam van een topatleet zich fysiologisch aanpast aan een lagere fysieke belasting. Hierdoor daalt het prestatieniveau. Dit is een onbewust proces, waar een atleet letterlijk niets voor hoeft te doen. Vanuit een fysiologisch standpunt is er geen noodzaak tot aftrainen. De fysiologische veranderingen treden alleen sneller op als een atleet abrupt stopt met trainen. Waar een atleet wel bewust aandacht aan moet besteden is de tijd die vrijkomt na het stoppen met topsport. In het geval van een topatleet die zijn carrière beëindigt, kan dit zomaar oplopen tot >20 uur per week. Opnieuw doelen stellen om deze vrij gekomen tijd in te vullen kan een positieve bijdrage leveren aan het proces om te wennen aan het leven na topsport [6]. Een ander aspect dat bewust de aandacht verdient na het beëindigen van een topsportcarrière is het verminderen van de voedselinname. Doordat het lichaam minder actief is, heeft het ook minder brandstof nodig. Bij een gelijkblijvende voedselinname is de kans op overgewicht groot.

Bronnen

  1. Bjørnstad HH, Bjørnstad TH, Urheim S, Hoff PI, Smith G, Maron BJ (2009) Long-term assessment of electrocardiographic and echocardiographic findings in norwegian elite endurance athletes. Cardiology, 112: 234-241
  2. García-Pallarés J, Carrasco L, Díaz A, Sánchez-Medina L (2009) Post-season detraining effects on physiological and performance parameters in top-level kayakers: comparison of two recovery strategies. J. Sports Sci. Med., 8: 622-628
  3. Mujika I, Padilla S (2001) Cardiorespiratory and metabolic characteristics of detraining in humans. Med. Sci. Sports Exerc. 33: 413-421
  4. Mujika I, Padilla S (2001) Muscular characteristics of detraining in humans. Med. Sci. Sports Exerc. 33: 1297-1303
  5. Petitbois C, Déléris G. (2003) Effects of short- and long-term detraining on the metabolic response to endurance exercise. Int. J. Sports Med., 24: 320-325
  6. Stephan Y (2003) Repercussions of transition out of elite sport on subjective well-being: a one-year study. J. Appl. Sport Psych., 15: 354-371
  7. Wilmore JH, Costill DL, Kenney WL (2008) Physiology of sport and exercise, 4th edition. Bladzijdes: 310-314