Spring naar content

Vraag inspanningstesten waterpolo

Kort antwoord

Er bestaan meerdere waterpolo-specifieke inspanningstesten die een betrouwbaar inzicht geven in de fitheid van spelers. Met deze testen zijn onder andere de zwemconditie, de spronghoogte, de schietsnelheid, en het uithoudingsvermogen en de kracht van de benen te bepalen. Ook zijn er gecombineerde testen waarbij de spelers bijvoorbeeld moeten springen of schieten nadat ze eerst twintig meter hebben gesprint. Vooral deze laatste testen lijken een goede voorstelling te geven van de wedstrijdsituatie. In het uitgebreide antwoord staan alle testen kort uitgelegd.

Om een zo betrouwbaar mogelijk testresultaat te krijgen is het belangrijk om de testen altijd op dezelfde manier uit te voeren; dus altijd op hetzelfde moment op de dag, na dezelfde warming-up, gebruik makend van dezelfde apparatuur et cetera.

Uitgebreid antwoord

Door sporters regelmatig te testen zijn veranderingen in fitheid vast te stellen. Daarmee wordt inzichtelijk hoe sporters reageren op de training uit de voorgaande trainingsperiode. Hierbij heeft het in de meeste gevallen de voorkeur om een zo sportspecifiek mogelijke test te kiezen. Dit geldt misschien nog wel sterker voor waterpolo aangezien er geen testen op het land bestaan, waarin de bewegingen die de spelers in het water maken goed worden nagebootst [9]. Voor waterpolo zijn de volgende testen betrouwbaar bevonden.

Zwemtesten

Uithoudingsvermogen

De waterpolo intermittent shuttle test (WIST) is de meest sportspecifieke test om het uithoudingsvermogen te bepalen. Bij de WIST zwemmen de spelers heen en weer tussen twee lijnen die 7,5 meter uit elkaar liggen. Na een geluidssignaal zwemmen de spelers heen én direct weer terug, waarbij ze moeten keren zonder dat ze van de kant afzetten. Eenmaal terug hebben ze tien seconden actieve rust zonder dat ze daarbij de lijn vasthouden [4,6]. De spelers moeten steeds sneller heen en weer zwemmen en de uiteindelijke score is dan ook de laatste ‘stap’ die nog binnen de tijd gezwommen wordt. Hoewel het uithoudingsvermogen ook te bepalen is met de multistage shuttle swim test (MSST) [5,6] gaat de voorkeur vanwege de specificiteit uit naar de WIST.

Sprintvermogen

Het sprintvermogen is te meten met een in Australië ontwikkelde sprinttest. Tijdens deze test moeten de spelers zes keer kort achter elkaar tien meter sprinten, waarbij ze elke 17 seconden starten. Hierbij is het uitgangspunt dat een sprint ongeveer zes seconden duurt en de rust elf seconden. Elke sprint wordt apart geklokt en de tijd van de zes sprints wordt uiteindelijk bij elkaar opgeteld [7]. Een belangrijke kanttekening bij deze test is dat deze arbeid-rust-verhouding is gebaseerd op wedstrijdgegevens van dames. Aangezien heren sneller sprinten dan dames, zullen zij zich iets minder lang inspannen en iets meer rust hebben, uitgaande van elke 17 seconden starten.

Uiteraard kan ook een enkele tien- of twintig-meter sprinttest worden uitgevoerd, waarbij de spelers los starten [9].

Sprongtesten

De spronghoogte vanuit het water is te meten door op de rand van het zwembad een meetlat te plaatsen. De spelers moeten vervolgens vanuit een standaard verdedigende houding met één hand de lat zo hoog mogelijk aantikken, waarbij ze de andere hand mogen gebruiken om af te zetten tegen het water. Door de sprong te filmen is nauwkeurig vast te stellen hoe hoog de speler de lat heeft aangetikt [4,8]. Deze test is ook uit te voeren vanuit een meer horizontale houding, of vanuit een verticale houding waarbij de speler zijn handen uit het water heeft [9]. Bij deze laatste test moeten beide handen uit het water blijven tijdens de uitvoering. Een alternatief voor een meetlat is een spronghoogtemeter. Dit heeft als praktisch voordeel dat er geen camera nodig is om de spronghoogte te bepalen

Om-en-om benen

Uithoudingsvermogen

Het uithoudingsvermogen van de beenspieren is te meten door een gewicht aan een speciaal gemaakt vest te hangen. Deze manier van bevestigen hindert de techniek niet. Tijdens de test moet de speler de armen gekruist voor zijn borst houden en zo lang mogelijk zijn schouders uit het water houden terwijl het gewicht onder hem in het water hangt. Zodra de bovenkant van de schouders onder water komt eindigt de test [2].

Kracht

De maximale kracht van de benen is te meten door het vest met elastieken te verbinden aan een krachtopnemer en de spelers te vragen zo veel mogelijk kracht te leveren in een verticale houding [8,9].

Schiettesten

De schietsnelheid is te meten door de spelers te vragen vanaf vijf meter op het doel te schieten met een zo hoog mogelijke snelheid. Hierbij moeten ze op een radarpistool richten dat achter het doel staat opgesteld [1,9]. Het gemiddelde van drie schoten geldt als score. De schietsnelheid is ook te meten wanneer de spelers vanuit ‘dreiging’ moeten schieten of wanneer ze de bal aangespeeld krijgen van een medespeler [9].

Gecombineerde testen

Kroatische onderzoekers hebben drie gecombineerde testen ontwikkeld waarbij ze de spelers enkele van bovenstaande testen gecombineerd uit laten voeren [8]. Zodoende raken de spelers eerst vermoeid voordat ze een specifieke taak moeten uitvoeren.

Om-en-om benen/twintig-meter sprint

Bij deze test moet de speler eerst twintig seconden om-en-om benen uitvoeren op 75 procent van zijn maximale kracht, gecontroleerd met de dynamometer zoals hierboven beschreven. Vervolgens maak de trainer de speler los van de krachtopnemer en moet deze zo snel mogelijk twintig meter sprinten. De tijd op de twintig meter is dan de score.

Twintig-meter sprint/sprong

Bij deze test moet de speler eerst twintig meter sprinten en vervolgens zo hoog mogelijk uit het water springen. De spronghoogte is hierbij de score.

Twintig-meter sprint/schot

Bij deze test moet de speler eerst twintig meter sprinten en vervolgens zo hard mogelijk schieten. De schietsnelheid is hierbij de score.

Tot slot

Om de betrouwbaarheid van de testen zo hoog mogelijk te houden is het belangrijk om de test altijd op dezelfde wijze uit te voeren. Door zo veel mogelijk factoren gelijk te houden is eventuele onbedoelde variatie in de uitkomst van de test zo goed mogelijk te beperken. Voer de test daarom altijd op hetzelfde moment op de dag uit, na dezelfde warming-up, gebruik makend van dezelfde apparatuur et cetera.

Daarnaast is het bij het interpreteren van de testresultaten belangrijk om rekening te houden met de meetfout van de betreffende test. Dat is de afwijking tussen de gemeten score en de werkelijke score. Bij de meeste testen bedraagt deze ongeveer twee tot vijf procent [1-3,5,7,9]. Wanneer twee scores niet meer van elkaar verschillen dan de meetfout, is niet met zekerheid te stellen of er sprake is van een verandering in de fitheid of dat het verschil in score is ontstaan door de meetprocedure.

Om het antwoord overzichtelijk en leesbaar te houden is er voor gekozen om testen kort te beschrijven. Neem voor een uitgebreide omschrijving van één of meerdere testen contact op met het Topsport-Topics-team.

Bronnen

  1. Freeston J, Rooney K, Smith S, O’Meara D (2014) Throwing performance and test-retest reliability in olympic female water polo players. J. Strength Cond. Res., 28: 2359-2365
  2. Melchiorri G, Viero V, Triossi T, Tancredi V, Galvani C, Bonifazi M (2015) Testing and training of the eggbeater kick movement in water polo: applicability of a new method., J. Strength Cond. Res., 29: 2758-2764
  3. Mujika I, McFadden G, Hubbard M, Royal K, Hahn A (2006) The water-polo intermittent shuttle test: a match-fitness test for water-polo players. Int. J. Sports Physiol. Perform., 1: 27-39
  4. Platanou (2005) On-water and dryland vertical jump in water polo players. J. Sports Med. Phys. Fitness, 45: 26-31
  5. Rechichi C, Dawson B, Lawrence SR (2000) A multistage shuttle swim test to assess aerobic fitness in competitive water polo players. J. Sci. Med. Sports, 3: 55-64
  6. Tan FHY, Polglaze T, Dawson B (2009) Comparison of progressive maximal swimming tests in elite female water polo players. Int. J. Sports Physiol. Perform., 4: 206-217
  7. Tan FHY, Polglaze T, Dawson B (2010) Reliability of an in-water repeated-sprint test for water polo. Int. J. Sports Physiol. Perform., 5: 117-120
  8. Uljevic O, Esco MR, Sekulic D (2014) Reliability, validity, and applicability of isolated and combined sport-specific tests of conditioning in top-level junior water polo athletes. J. Strength Cond. Res., 28: 1595-1605
  9. Uljevic O, Spasic M, Sekulic D (2013) Sport-specific motor fitness tests in water polo: reliability, validity and playing position differences. J. Sports Sci. Med., 12: 646-654