Spring naar content

Vraag (Interval) Shuttle Run Test

Kort antwoord

Net als tijdens een shuttle run test (SRT) lopen sporters tijdens een interval shuttle run test (ISRT) met oplopende snelheid heen en weer over een afstand van twintig meter. Bij de SRT lopen sporters continu door. Bij de ISRT lopen ze op een hogere snelheid, maar hebben ze ook periodes van actieve rust. De ISRT sluit vanwege het intervalkarakter en de hogere loopsnelheid beter aan bij de inspanning tijdens een hockeywedstrijd of training dan de SRT. Dit maakt de ISRT een betere test voor hockeysters.

Er zijn geen normwaarden voor de SRT of de ISRT om te bepalen wanneer een speler fit is. De SRT en ISRT kunnen wel gebruikt worden om te bekijken of een speler fitter of minder fit is ten opzichte van een eerdere score van zichzelf, maar niet ten opzichte van een norm of de score van andere spelers.

Door de andere startsnelheid, opbouw en verhouding in gebruik van energiesystemen is het moeilijk om de scores van de SRT en ISRT te vergelijken. Voor het bepalen van de huidige fitheid van een individu kunnen daarom alleen de individuele ISRT scores gebruikt worden, en niet de eerdere SRT scores.

Uitgebreid antwoord

Verschillen

Net als tijdens een shuttle run test (SRT) moeten sporters tijdens een interval shuttle run test (ISRT) heen en weer lopen over een afstand van twintig meter. De snelheid neemt hierbij geleidelijk toe. Het grootste verschil tussen beide testen is dat sporters tijdens een ISRT ook periodes van actief herstel hebben, terwijl ze bij een SRT continu door lopen.

De startsnelheid bij de door de KNHB gebruikte SRT ligt op 8,5 kilometer per uur. Elke minuut neemt de snelheid toe met 0,5 kilometer per uur. De sporter loopt continu door, zonder rust. De ISRT start met een hogere snelheid van 10 kilometer per uur. Ook loopt de snelheid in het begin sneller op; elke 90 seconden neemt de snelheid toe met 1 kilometer per uur. Vanaf een snelheid van 13 kilometer per uur neemt de snelheid elke 90 seconden toe met 0,5 kilometer per uur. De 90 seconden bestaat uit tweemaal 30 seconden lopen op de aangegeven snelheid, gevolgd door 15 seconden actieve rust (wandelen) [1, 2].

Beide testen zijn af te nemen als een maximaal of een submaximaal test. Bij de maximaaltest eindigen beide testen zodra een sporter zelf opgeeft of zodra een sporter in twee opeenvolgende keren meer dan drie meter van de twintig-meterlijn verwijderd is wanneer de piep klinkt. Bij de SRT wordt vervolgens de behaalde trap genoteerd, bij de ISRT het aantal keer dat de sporter de 20 meter heeft afgelegd. Bij een submaximaaltest wordt gelopen tot een bepaalde snelheid en wordt aan de hand van de hartslagfrequentie gekeken hoe fit een sporter is [1, 2]. Hierbij is het belangrijk dat de condities voorafgaand aan de verschillende testen hetzelfde zijn, bijvoorbeeld een bepaalde periode rust en/of eenzelfde warming-up. Zo wordt de hartslagfrequentie bij start, en daarmee de testscore, niet beïnvloed [2].

Meest geschikt voor hockey

Hockey is een intervalsport waarbij inspanning op hoge intensiteit en lage intensiteit elkaar afwisselen. Zowel de aerobe als anaerobe energiesystemen spelen dus een rol bij hockey. De ISRT is speciaal ontwikkeld om het interval duurvermogen te meten. Het intervalkarakter en de hogere loopsnelheid van de ISRT komen beter overeen met de inspanning tijdens een hockeywedstrijd of -training dan de inspanning van de SRT [2]. Vanwege het intervalkarakter speelt bij de ISRT naast het aerobe vermogen, ook het anearobe vermogen een belangrijke rol, net als in een wedstrijd of training [3]. De SRT is een duurtest met oplopende intensiteit waarbij met name het aerobe systeem verantwoordelijk is voor de energielevering. Deze inspanningstest is dus minder hockey-specifiek.

Wanneer fit

Er zijn geen normwaarden voor de SRT of de ISRT om te bepalen wanneer een speler fit is. Dit heeft te maken met het feit dat het erg per persoon verschilt bij welke testscore iemand fit is. Gemiddelde normwaarden zouden daarom niks zeggen over de fitheid van een individu. De SRT en ISRT kunnen wel gebruikt worden om te bekijken of een speler fitter of minder fit is ten opzichte van een eerdere score van zichzelf, maar niet ten opzichte van een norm of de score van andere spelers.

Door de andere startsnelheid, opbouw en verhouding in gebruik van energiesystemen is het moeilijk om de scores van de SRT en ISRT te vergelijken. Er is vanuit de literatuur dan ook niks te zeggen over hoe een bepaalde ISRT score zich verhoudt tot een bepaalde SRT score. Voor het bepalen van de huidige fitheid van een individu kunnen daarom alleen de individuele ISRT scores gebruikt worden, en niet de eerdere SRT scores.

Bronnen

  1. Léger LA, mercier D, Gadoury C, Lambert J (1988) The multistage 20-metre shuttle run test for aerobic fitness. J. Sports Sci., 6:93–101.
  2. Lemmink KA, Visscher C, Lambert MI, Lamberts RP (2004) The interval shuttle run test for intermittent sport players: evaluation of reliability. J. Strength Cond. Res., 18:821-827.
  3. Lemmink KA, Visscher SH (2006) Role of energy systems in two intermittent field tests in women field hockey players. J. Strength Cond. Res., 20:682-688.