Spring naar content

Vraag kinematica snowboarden

Antwoord

In het snowboard freestyle (slopestyle, half-pipe en big air), voeren sporters hoge sprongen uit. Een jury beoordeelt de sprongen. De amplitude (de hoogte en verte van de sprong), en de hoeveelheid rotatie rond de lengte- en breedte-as zijn de belangrijkste prestatiebepalende factoren[1,2]. Deze twee factoren hangen samen: om meer rotaties te kunnen maken moet de sporter zo lang mogelijk in de lucht hangen. Hiervoor is een hoge sprong nodig[3].

Er is weinig wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de kinematica (verplaatsing, snelheid, versnelling, en hoeken, hoeksnelheden en hoekversnellingen van de gewrichten) die ten grondslag ligt aan snowboardsprongen. De onderzoeken die er zijn, zijn veelal bij een klein aantal snowboarders gedaan. Daardoor is het moeilijk om uitspraken te doen over wat de optimale manier van springen is, en of dit sterk verschilt tussen sporters. De beschikbare studies worden hieronder besproken.

Figuur 1: snowboardobstakel uit een slopestye parcours[4]

Een snowboardsprong bestaat uit een aantal fases: de inrun, afzet, vluchtfase en landing. Bij slopestyle en big air ziet de baan waarop deze sprong wordt uitgevoerd er ongeveer uit zoals in de bovenstaande figuur.

Inrun

Op de inrun maakt de snowboarder snelheid om een sprong met grote amplitude te kunnen maken. De snelheid waarmee de snowboarder loskomt is afhankelijk van de vorm van de inrun, de wrijvingskracht van de sneeuw en de luchtweerstand[5]. De snowboarder kan het effect van de luchtweerstand vergroten of verkleinen door haar positie te veranderen. Een lagere positie (buigen van knieën, enkels en heupen) en een zijwaartse oriëntatie van het bovenlichaam zorgen voor minder luchtweerstand en vergroten de snelheid. Hoewel een grotere snelheid bij loskomen zorgt voor een hogere en verdere sprong is een te grote snelheid niet wenselijk, omdat dit ervoor kan zorgen dat de snowboarder buiten de ideale landingszone landt.

Afzet

Net voor het loskomen van de sneeuw kan een snowboarder haar traject veranderen door in te zakken of op te strekken (‘pop’)[4,5]. Krachtig opstrekken vóór het loskomen zorgt voor een toename van de snelheid loodrecht op het grondoppervlak, en daardoor de amplitude en vluchttijd[4,6]. Uit onderzoek van Lindstad Hoholm blijkt dat er veel verschil in de ‘pop’ zit tussen snowboarders en tussen verschillende sprongen, maar ook dat mannen meer ‘poppen’ dan vrouwen. Mannen hebben ook een langere vluchttijd en grotere spronghoogte.

Tijdens de afzet creëren snowboarders ook een rotatiemoment om de lengte-as, om rotaties tijdens de sprong te maken. Dit gebeurt door de armen krachtig in de gewenste rotatierichting te draaien[6].

Vluchtfase

Tijdens de vluchtfase kan de snowboarder zijn lichaamspositie aanpassen om de rotatiesnelheid te vergroten of verkleinen door zijn lichaamsmassa dichterbij of verder van de rotatie-as te brengen. Zo zal het intrekken van de armen de rotatiesnelheid verhogen en het uitstrekken de rotatiesnelheid verlagen[4].

Landing

Een nette landing is belangrijk voor een goede score. Tijdens de landing komen er grote impactkrachten op het lichaam van de snowboarder, wat ook een groot blessurerisico oplevert[7]. Om de schok van de landing te dempen is het belangrijk dat de snowboarder in de landingszone landt (op het naar beneden hellende gedeelte), eerst met het achterste gedeelte van het board de helling raakt, en diep door de knieën zakt.

Conclusie

Volgens het beschikbare onderzoek naar snowboardbiomechanica zijn een hoge snelheid op de inrun, een sterke ‘pop’ en een groot rotatiemoment belangrijk om een sprong met een grote amplitude, lange vluchttijd en veel rotaties uit te voeren. Mogelijk zijn er nog meer kinematische variabelen die bijdragen aan een goede score, maar dat is nog niet bekend.

Bronnen

  1. Wang Z, Zhong Y, Wang S. Anthropometric, Physiological, and Physical Profile of Elite Snowboarding Athletes. Strength Cond J. 2023;45(2):131–9.
  2. Harding WJ, James AD. Analysis of snowboarding performance at the Burton Open Australian Half-Pipe Championships. Int J Perform Anal Sport. 2010;10(1):66–81.
  3. Vestly A. How to spin to win – A study about the biomechanical and physiological determinants in a snowboard jump. GYMNASTIK- OCH IDROTTSHÖGSKOLAN; 2011.
  4. Hoholm SL. “Pop” and its relation to performance factors and equivalent fall height in World Cup slopestyle for skiers and snowboarders. 2022.
  5. Wolfsperger F, Meyer F, Gilgien M. Towards more valid simulations of slopestyle and big air jumps: Aerodynamics during in-run and flight phase. J Sci Med Sport. 2021;24(10):1082–7.
  6. Piiparinen M. “The effect of a change in the difficulty level of the Big Air jump take-off phase in joint kinematics of snowboarding athletes.” University of Jyväskylä; 2022.
  7. Noonan JM. the Biomechanical Demands of Snowboard Landings in Training With Elite Freestyle Snowboard Athletes. Liverpool John Moores University; 2018.