Spring naar content

Vraag krachtsverschil

Kort antwoord

Hoewel het in theorie aannemelijk lijkt dat een aanzienlijk verschil in kracht tussen de linker- en rechterzijde van het lichaam kan leiden tot een verhoogd blessurerisico, bestaat er vanuit de wetenschap momenteel geen consensus over dit onderwerp. Daarnaast is er vanuit de literatuur ook niet te zeggen welk verschil in kracht als acceptabel kan worden beschouwd in relatie tot blessures, en vanaf welk punt dit krachtsverschil als zorgwekkend moet worden beschouwd. Op basis van de huidige stand van onderzoek lijkt het testen van asymmetrie dan ook niet relevant, gezien het ontbreken van duidelijke richtlijnen over welke stappen ondernomen moeten worden op basis van de gemeten resultaten, zoals bijvoorbeeld de beslissing om al dan niet te trainen om de asymmetrie te verminderen.

Uitgebreid antwoord

De theorie

Er wordt vaak gesuggereerd dat een krachtsverschil tussen de linker- en rechterkant van het lichaam zou kunnen zorgen voor een verhoogd risico op blessures. De theorie hierachter is dat lichaamsdelen door de asymmetrie niet evenveel belast worden, én niet evenveel belasting kunnen verduren. Dit zou kunnen betekenen dat een sporter zijn/haar sterke linkerbeen bijvoorbeeld meer gebruikt en zo overbelast, terwijl het zwakkere rechterbeen al moeite heeft met een geringe belasting. Bovendien zou een disbalans tussen links en rechts kunnen zorgen voor een verminderde stabiliteit, wat het risico op blessures ook zou kunnen verhogen[1].

De wetenschap

Deze theorie wordt echter niet overtuigend ondersteund door wetenschappelijk onderzoek. Studies naar de relatie tussen disbalans in de beide zijden van het lichaam en het risico op blessures laten geen eenduidig verband zien. Terwijl sommige studies een verhoogd blessurerisico aantonen bij een disbalans van meer dan 10-15%, laten andere studies zien dat asymmetrie in ledematen geen invloed heeft op het blessurerisico[1,2]. Opmerkelijk is dat er zelfs een studie is die aantoont dat topvoetballers een hogere asymmetrie vertonen dan subtoppers. Dit kan wellicht worden toegeschreven aan intensievere training, maar het suggereert ook dat asymmetrie niet noodzakelijkerwijs disfunctioneel hoeft te zijn[2].

Onderzoeksresultaten wijzen dus niet allemaal dezelfde kant op, en recente overzichtsstudies concluderen dat er geen eenduidige aanbevelingen kunnen worden gedaan over de relatie tussen asymmetrie in kracht tussen ledematen en sportblessures[1,3]. Dit geldt zowel voor het boven- als onderlichaam.

Hoewel de relatie (nog) niet is aangetoond, is deze ook niet volledig uitgesloten. Het identificeren van een specifieke risicofactor voor blessures is methodologisch uitdagend, gezien de vele factoren die het blessurerisico beïnvloeden. Dit komt vaak tot uiting in een matige kwaliteit van studies over dit onderwerp.

Arbitraire afkapwaarden

Op dit moment valt er dus weinig te zeggen over welk verschil in kracht nog als toelaatbaar beschouwd kan worden met het oog op blessures en vanaf welk punt dit krachtsverschil een punt van zorg wordt. De eerdergenoemde afkapwaarde van 10-15% is willekeurig gekozen en heeft geen wetenschappelijke basis[2]. Het is bijvoorbeeld goed mogelijk dat in studies die een verband aantoonden bij een afkapwaarde van 10-15%, dit verband ook aanwezig zou zijn geweest bij een lagere afkapwaarde, zoals bijvoorbeeld 8 procent. Er is echter geen onderzoek dat specifiek heeft gekeken naar het exacte punt waarop het risico op blessures daadwerkelijk toeneemt (als dat al het geval is).

Bovendien wordt het gebruik van algemene afkapwaarden door sommige onderzoekers bekritiseerd[2]. Zij stellen dat de mate van asymmetrie sterk afhankelijk is van de gebruikte methodologie en de kenmerken van de onderzoekspopulatie. Hierdoor is het niet mogelijk om een enkele asymmetriedrempel vast te stellen die van toepassing is op alle tests en populaties die worden beoordeeld. Recente studies onderstrepen zelfs dat asymmetrieën zelden consistent zijn voor hetzelfde been bij verschillende tests[4]. Met andere woorden, bij sporters die bijvoorbeeld verschillende sprong- en krachttesten ondergaan, kan het ene been sterker zijn bij sommige tests en het andere been sterker bij andere tests. De mate en richting van de asymmetrie zijn dus onder andere afhankelijk van de toegepaste test.

Een algemene afkapwaarde lijkt daarom niet geschikt om iets te zeggen over het punt waarop asymmetrie een risico op blessures vormt. In plaats daarvan suggereren de onderzoekers om voor elke taak (bijv. counter movement jump of isometrische test), variabele (bijv. kracht of vermogen) en populatie (bijv. top/subtop, voetballers of waterpoloërs) de gemiddelde asymmetrie te bepalen in de geteste groep, en vervolgens individueel te beoordelen hoe ver iemand afwijkt van het groepsgemiddelde[2]. Echter, op basis van de huidige literatuur is momenteel niet duidelijk wat dan als een significante afwijking wordt beschouwd waarbij een sporter ernaar moet streven de disbalans te verminderen.

Testen

Kortom, je zou de asymmetrie in kracht/power van je atleten wel kunnen meten, maar er is nog geen duidelijk advies over of en hoe je de training op basis van de gemeten gegevens zou moeten aanpassen om het blessurerisico te verminderen. De vraag is dus hoe relevant het uitvoeren van dergelijke metingen is.

Besluit je toch de asymmetrie in kracht/power te willen testen dan zijn er een aantal zaken om te overwegen, zoals de tests die je gebruikt om een eventueel krachtsverschil te meten. Waar functionele prestatietesten (bijvoorbeeld sprongtesten) vaak beter overeenkomen met de sportpraktijk dan isometrische testen, hebben ze voor het meten van asymmetrie mogelijk een lagere test-hertestbetrouwbaarheid[1,2].

Na het uitvoeren van de metingen kan de hoeveelheid asymmetrie worden bepaald met behulp van een index, zoals de Limb Symmetry Index, waarbij de kracht van het niet-dominante lichaamsdeel wordt gedeeld door de kracht van het dominante lichaamsdeel, vermenigvuldigd met honderd[2]. Er zijn echter nog 11 andere indexen, elk met zijn eigen toepassingen, voor- en nadelen. Zo zijn sommige indexen enkel geschikt voor unilaterale testen (elke zijde apart, bijv. enkelbenige sprong), terwijl andere juist geschikt zijn voor bilaterale testen (beide zijden tegelijk, bijv. sprong met twee benen). Of indexen waarbij je vooraf een voorkeurskant moet definiëren, en andere waarbij dit niet nodig is[2]. Afgezien van de onzekerheid over hoe je de gemeten gegevens moet interpreteren (of je de training wel of niet moet aanpassen) en het kiezen van de juiste test, is het dus ook een uitdaging om de geschikte index te selecteren.

Bronnen

  1. Guan Y, Bredin SSD, Taunton J, Jiang Q, Wu N, Warburton DER. Association between inter-limb asymmetries in lower-limb functional performance and sport injury: a systematic review of prospective cohort studies. J Clin Med. 2022 Jan 12;11(2):360.
  2. Parkinson AO, Apps CL, Morris JG, Barnett CT, Lewis MGC. The calculation, thresholds and reporting of inter-limb strength asymmetry: a systematic review. J Sports Sci Med. 2021 Oct 1;20(4):594-617.
  3. Helme M, Tee J, Emmonds S, Low C. Does lower-limb asymmetry increase injury risk in sport? A systematic review. Phys Ther Sport. 2021 May;49:204-213.
  4. Bishop C, Lake J, Loturco I, Papadopoulos K, Turner A, Read P. Interlimb asymmetries: the need for an individual approach to data analysis. J Strength Cond Res. 2021 Mar 1;35(3):695-701.