Spring naar content

Vraag melkzuurmetingen

Het is mogelijk om de concentratie melkzuur (ook wel lactaat genoemd) in het bloed van sporters voor, tijdens of na inspanning te meten. Door intensieve inspanning zal deze concentratie (in rust 1 à 2 mMol) stijgen, tot soms 20 maal zo hoog. Uit de gemeten waarde is echter niet veel nuttige informatie te verkrijgen. De gemeten melkzuurconcentratie in het bloed geeft namelijk enkel een zeer grove indicatie van de intensiteit van de inspanning. Dit komt doordat de concentratie melkzuur in het bloed afhankelijk is van een groot aantal factoren zoals de gebruikte spiermassa en soort spiervezels maar bijvoorbeeld ook de voorraad glycogeen in de spieren en de lichaamstemperatuur. Het is praktisch onmogelijk om vast te stellen welke van deze factoren verantwoordelijk is voor de daling van de melkzuurconcentratie na inspanning of voor veranderingen in de gemeten waarde. Hetzelfde geldt voor de hoogte of het tijdstip van de melkzuurconcentratie-piek bij een herhaald testprotocol. Deze zijn dan ook niet rechtstreeks te relateren aan getraindheid of prestatieniveau. Het is daarom in de praktijk niet mogelijk om bruikbare conclusies te trekken uit de gemeten melkzuurconcentratiewaarden bij sporters.

Doordat er een grote individuele variatie in de productie en opname van melkzuur in het lichaam bestaat, lijkt het vergelijken van de melkzuurconcentraties in het bloed van verschillende sporters zeker niet nuttig. Ook uit de internationale literatuur blijkt duidelijk dat melkzuurmetingen niet nauwkeurig genoeg zijn uit te voeren om deze te gebruiken in de topsportpraktijk. Het is echter niet bekend of en hoe men in de topsport in het buitenland melkzuurmetingen gebruikt.

Uitgebreid antwoord

In de sportpraktijk wil men graag inzicht verkrijgen in de intensiteit van een bepaalde inspanning die één of meerdere sporters leveren, het effect van een bepaalde training bepalen of een voorspelling doen van de prestatie. Soms meet men hiervoor de concentratie melkzuur (ook wel lactaat genoemd) in het bloed [5]. Om de betekenis van de gemeten concentraties melkzuur in het bloed te kunnen begrijpen, is het echter belangrijk om te weten hoe deze concentratie melkzuur in het bloed tot stand komt.

Melkzuurconcentratie in het bloed

Tijdens intensieve inspanning produceren de spieren veel meer melkzuur dan in rust [3]. Van dit melkzuur komt een deel in het bloed terecht, waardoor de melkzuurconcentratie in het bloed kan stijgen van 1 à 2 mMol tot 20 mMol [3, 5]. De concentratie melkzuur die in het bloed te meten is, is echter geen goede weerspiegeling van de totale hoeveelheid melkzuur die in de spieren gevormd wordt [5].

Hoeveel melkzuur er in de spieren wordt geproduceerd is grotendeels afhankelijk van de intensiteit van de inspanning. Andere factoren, zoals bepaalde hormoonconcentraties, kunnen hier ook invloed op uitoefenen, bijvoorbeeld door de afbraak van glycogeen tot melkzuur te stimuleren. Aan de andere kant kan een tekort aan glycogeen in de spier juist leiden tot een veel lagere melkzuurproductie bij eenzelfde inspanningsintensiteit. De hoeveelheid melkzuur die vanuit de spieren het bloed instroomt is daarnaast maar een deel van de hoeveelheid die op dat moment geproduceerd wordt, omdat er een actief transport voor nodig is. Hierdoor kan de concentratie melkzuur in de spieren wel 5 maal hoger zijn dan die in het bloed [3,5].

Het melkzuur dat vanuit de spieren naar het bloed vertrekt, lost op in de hoeveelheid bloed die aanwezig is. Relatief weinig bloedvolume, bijvoorbeeld door dehydratie, kan ervoor zorgen dat de concentratie melkzuur in het bloed relatief groot is. Gedurende de inspanning verlaat melkzuur continu het bloed omdat het elders in het lichaam opgenomen en geoxideerd wordt. Een betere doorbloeding of een efficiëntere opname en oxidatie van het melkzuur verlagen dus de concentratie melkzuur in het bloed [1].

Bepalende factoren

Kortom, de intensiteit van de inspanning is dus maar 1 van de vele factoren die invloed uitoefenen op de waarde van de concentratie melkzuur in het bloed. Sommige van deze factoren zijn in theorie te beïnvloeden zoals de omgevings- en lichaamstemperatuur, de exacte inspanning die tijdens en voorafgaand aan de test geleverd is, de plek waar het bloed afgenomen wordt en de voeding en vochtinname voorafgaand aan de test [1,3-5]. Andere factoren zijn moeilijker te controleren, zoals vermoeidheid of stress, hormonale veranderingen, welke (soort) spiervezels actief zijn en de doorbloeding [1,5]. Zelfs in het geval van herhaalde, goed gecontroleerde tests bij 1 individu, zijn er zoveel zaken die de gevonden waarde van melkzuurconcentratie in het bloed kunnen beïnvloeden dat er op een bepaalde gevonden waarde geen precieze conclusies of adviezen te baseren zijn. Daarnaast is bij het meten rekening te houden met een meetfout die tot wel 1,0 mMol groot kan zijn [2].

Aangezien er zelfs bij 1 sporter aanzienlijke variatie kan optreden in de gevonden melkzuurwaarden, leidt het vergelijken van deze waarden tussen verschillende sporters hoogstwaarschijnlijk niet tot bruikbare informatie [5]. Het is namelijk nooit met zekerheid vast te stellen welke factoren bij deze sporters zorgen voor de waargenomen verschillen [1].

Verloop van de melkzuurconcentratie-waarden

De gemeten waarde van de concentratie melkzuur in het bloed levert dus weinig informatie op die nuttig kan zijn in de sportpraktijk [3]. Daarom probeert men vaak het verloop van de concentratie melkzuur in het bloed gedurende en na inspanning (bijvoorbeeld met oplopende intensiteit) weer te geven in een grafiek [1]. Zo is onder andere waar te nemen bij welke intensiteit van inspanning de concentratie melkzuur in het bloed relatief snel stijgt, wat wijst op een grotere instroom dan uitstroom van melkzuur in het bloed. Ook kan men kijken naar de snelheid waarmee de gemeten melkzuurconcentratie in het bloed weer daalt na de inspanning [3,5]. Grote verschillen zijn hierbij wel op te merken. Zo zijn er aanwijzingen dat zowel de melkzuurproductie als de –opnamecapaciteit bij getrainde sporters beter is dan bij ongetrainde mensen [3], en is het mogelijk dat een beter transport van melkzuur tussen cellen die melkzuur produceren en cellen die het verbruiken invloed heeft op het verloop van de melkzuurconcentratie [1]. Of deze getallen bruikbaar zijn in de praktijk valt echter te betwijfelen, omdat ze niet direct gerelateerd zijn aan de sportprestatie [5].

Conclusie

Een hoge melkzuurconcentratie in het bloed betekent dat de anaerobe stofwisseling een grote bijdrage levert aan de energieproductie. Hoe beter de aerobe stofwisseling is, hoe minder melkzuur er in het bloed verschijnt bij een standaard belasting. Deze indicatie is echter niet precies en/of betrouwbaar genoeg om er voor de sport bruikbare conclusies of adviezen aan te verbinden [1]. Daarnaast zijn er zoveel individuele verschillen die de gemeten melkzuurconcentratie beïnvloeden dat het vergelijken van de waardes van verschillende sporters zeker niet nuttig lijkt [3].

Tot slot

Hoe en of melkzuurmetingen worden gebruikt bij topsportprogramma’s in het buitenland is niet goed te achterhalen. Het is waarschijnlijk dat dit per programma en land verschilt. Uit de internationale recente literatuur blijkt in ieder geval dat aan de hand van in het bloed gevonden melkzuurconcentraties geen conclusies kunnen worden verbonden die van nut zouden kunnen zijn in de sportpraktijk [1,4,5].

Bronnen

  1. Billat VL, Sirvent P, Py G, Koralsztein JP, Mercier J (2003) The concept of maximal lactate steady state. Sports Med., 33: 407-426
  2. Kirk C, Hurst HT, Atkins S.(2015). Measuring the Workload of Mixed Martial Arts using Accelerometry, Time Motion Analysis and Lactate. Int. J. Perf. Analysis Sport, 15 : 359-370
  3. Svedahl K, MacIntosh BR (2003) Anaerobic threshold: The concept and methods of measurement. Can. J. Appl. Phys., 28: 299-323
  4. Swart J, Jennings CL (2004) Use of blood lactate concentration as a marker of training status: review article. South African J. Sports Med., 16: 1
  5. Vallier JM, Bigard AX, Carré F, Eclache JP, Mercier J (2000). Détermination des seuils lactiques et ventilatoires. Position de la Société française de médecine du sport. Science & sports, 15(3), 133-140