Spring naar content

Vraag motivatie

Wat is motivatie?

Motivatie verklaart waarom mensen tot een bepaald gedrag komen. In de topsport is motivatie uiteraard een belangrijk begrip: het bepaalt mede het succes van een sporter en het helpt te begrijpen waarom sommige sporters de top behalen en anderen onderweg afhaken. Motivatie heeft vier componenten: intensiteit, richting, regulatie en volharding [11]. De intensiteit van motivatie bepaalt hoeveel energie iemand in een bepaalde activiteit, bijvoorbeeld training, wil steken. De richting bepaalt met welk doel iemand die activiteit doet. Regulatie verwijst naar wie of wat het gedrag aanmoedigt, en de volharding bepaalt hoe lang iemand door wil gaan om het doel te bereiken. Sporters kunnen op allerlei manieren en vanuit allerlei bronnen gemotiveerd worden. Onderzoekers proberen al decennialang om de verschillende soorten motivatie in kaart te brengen.

Self-Determination Theory

De Self-Determination Theory en de Achievement Goal Theory zijn de twee belangrijkste theorieën rondom motivatie in de sport [1]. De begrippen die bij deze theorieën horen staan uitgelegd in tabel 1. De Self-Determination Theory of zelfbeschikkingstheorie verklaart waarom mensen tot bepaalde gedragingen komen. Volgens deze theorie hebben mensen van nature behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid. Het gedrag van mensen valt te verklaren doordat zij streven naar het verwerven van die drie zaken [11].

Volgens de Self-Determination Theory vallen alle soorten motivatie op een continuüm van self-determination (Figuur 1). De plaats op dit continuüm bepaalt in hoeverre de motivatie vanuit de persoon zelf komt, oftewel self-determined is. Helemaal links op de lijn staat amotivatie, wat betekent dat de persoon helemaal niet gemotiveerd is om een activiteit te doen. Deze persoon zal een activiteit niet doen, of hem zonder enige overtuiging uitvoeren. Dit kan komen doordat de persoon het nut van de activiteit niet inziet, of denkt dat hij het niet kan.

Figuur 1: Het Self-determination continuüm. Aangepast en vertaald van Ryan & Deci (2000) [11].

Extrinsiek versus intrinsiek

Na amotivatie volgt extrinsieke motivatie op het self-determination continuüm. Extrinsiek gemotiveerde mensen doen iets vanwege een externe uitkomst, zoals een financiële beloning, erkenning, of omdat ze gestraft worden als ze het niet doen. Hoewel extrinsieke motivatie krachtig kan zijn en goede resultaten kan opleveren, is het niet erg duurzaam: extrinsiek gemotiveerde sporters haken eerder af en kunnen last krijgen van mentale gezondheidsproblemen, zoals burn-out klachten [7, 13].

Helemaal rechts op de lijn staat intrinsieke motivatie, wat inhoudt dat iemand een activiteit doet puur omdat zij het leuk vindt of er veel voldoening uit haalt. Uit onderzoek blijkt dat intrinsiek gemotiveerde mensen beter presteren, de activiteit langer volhouden, en een betere mentale gezondheid hebben [13].

Niet alle vormen van motivatie zijn strikt extrinsiek of intrinsiek. Zo vallen motivaties als ‘ik doe dit omdat het goed is voor mijn carrière’, of ‘ik doe dit omdat het aansluit bij mijn normen en waarden, hoewel ik de taak niet leuk vind’ in het midden van het self-determination continuüm [11].

Achievement Goal Theory

Uit de hierboven genoemde motivatiestijlen blijkt al dat doelen stellen erg belangrijk is om gemotiveerd te raken. De Achievement Goal Theory is hierop gebaseerd [8]. Deze theorie maakt onderscheid tussen taakoriëntatie en ego-oriëntatie. Een sporter die taakgericht is, haalt voldoening uit het uitvoeren van de taak zelf. Taakgerichte sporters zijn beter bestand tegen falen, omdat hun ego niet afhankelijk is van het succes van de uitvoering [9]. Ego-gerichte sporters voeren een taak uit om hun ego een boost te geven. Ze zijn op zoek naar erkenning, beloning, of bevestiging van wat ze als hun sterke punten beschouwen (bijvoorbeeld kracht, snelheid, techniek of tactiek). Ego-gerichte sporters zijn vatbaar voor faalangst, omdat ze hun zelfbeeld ophangen aan hun prestaties [9]. Taakgerichte sporters zijn per definitie meer intrinsiek gemotiveerd, terwijl ego-gerichte sporters meer extrinsiek gemotiveerd zijn. Overigens is het niet het één óf het ander: sporters kunnen tegelijkertijd zowel taakgericht als ego-gericht zijn [2].

In uitbreiding op de Achievement Goal Theory en het onderscheid tussen taak- en ego-oriëntatie, maakten de onderzoekers Elliot en Harackiewicz onderscheid tussen approach en avoidance goals [4]. Bij een approach goal ligt de motivatie in een leuke uitkomst van een activiteit, zoals laten zien dat je iets kunt. Daarentegen ligt de motivatie bij een avoidance goal in het vermijden dat er iets onprettigs gebeurt, zoals falen tegenover je teamgenoten. Een approach goal zal eerder bijdragen aan de prestatie dan een avoidance goal, omdat de eerste bijdraagt aan taakoriëntatie en intrinsieke motivatie en dus aan plezier in de sport. Een avoidance goal kan intrinsieke motivatie ondermijnen [4].

Meten is weten

Er bestaan verschillende vragenlijsten om motivatie bij sporters in kaart te brengen. Hieronder volgen twee veelgebruikte vragenlijsten om motivatie te meten: de Sport Motivation Scale (SMS) en de Task and Ego Orientation in Sport Questionnaire (TEOSQ) [2].

Sport Motivation Scale (SMS)

Veel onderzoekers en coaches gebruiken de Sport Motivation Scale (SMS) om motivatie bij sporters in kaart te brengen. De vragenlijst bestaat uit 28 vragen op 7 subschalen [10]:

  1. Intrinsieke motivatie vanuit kennisbehoefte
  2. Intrinsieke motivatie tot presteren
  3. Intrinsieke motivatie vanuit prikkelbehoefte
  4. Externe regulatie
  5. Introjectie
  6. Identificatie
  7. Amotivatie

Met de vragenlijst worden scores verkregen op ieder van de zeven schalen. Deze worden samengevoegd tot drie hoofdcategorieën:

  • Intrinsieke motivatie: gemiddelde van Intrinsieke motivatie vanuit kennisbehoefte (1), Intrinsieke motivatie tot presteren (2) en Intrinsieke motivatie vanuit prikkelbehoefte (3)
  • Extrinsieke motivatie: gemiddelde van Externe regulatie (4), Introjectie (5) en Identificatie (6).
  • Amotivatie

Bij elke stelling kan de sporters middels een 7-punts Likertschaal aangeven in hoeverre de stelling overeenkomt of niet. Uit de vragenlijst komt vervolgens naar voren in hoeverre een sporter intrinsiek of extrinsiek gemotiveerd is of geen motivatie vertoont. Hoewel de originele Engelstalige vragenlijst gevalideerd blijkt, is het vooralsnog onbekend of dat ook het geval is voor de Nederlandstalige versie.

Task and Ego Orientation in Sport Questionnaire (TEOSQ)

De Task and Ego Orientation in Sport Questionnaire (TEOSQ) wordt gebruikt om doeloriëntaties in kaart te brengen: de taakoriëntatie en ego-oriëntatie [3, 17]. De vragenlijst bestaat uit dertien vragen op twee subschalen. De vragenlijst meet karaktereigenschappen die redelijk stabiel zijn over de tijd, maar niet vaststaand. Hierbij zijn de scores op de subschaal taakoriëntatie over het algemeen hoger en stabieler dan de scores voor ego-oriëntatie [2]. Toch kan een sporter zowel taak- als ego-georiënteerd zijn. Dit betekent dat een hoge score op taakoriëntatie niet automatisch een lage score op ego-oriëntatie laat zien, of andersom.

Observeren

Voor zover bekend bestaan er nauwelijks meetinstrumenten om motivatie te observeren. Een uitzondering hierop is een instrument om prestatiemotivatie tijdens een voetbalwedstrijd te observeren: de Behavioural Assessment System for Achievement Motivation in Soccer Games (BASAM-SG) [12]. Met dit instrument kijken observatoren tijdens een wedstrijd naar de frequentie en duur van verschillende gedragingen van motivatie, zoals de mate van concentratie tijdens een hele wedstrijd. In de wetenschap wordt het echter niet gebruikt om motivatie in kaart te brengen, in tegenstelling tot eerdergenoemde vragenlijsten. Wel bestaan er meerdere observatie-instrumenten om het motivationeel klimaat waarin sporters trainen in kaart te brengen [14]. Zo zijn er meetinstrumenten die kijken naar gedragingen die passen bij een taak- of ego-oriëntatie. Ook hier kijken observatoren met name óf een bepaalde gedraging optreedt en hoe vaak dat gebeurt. Een voorbeeld van een dergelijk instrument is de Multidimensional Motivational Climate Observation System [15]. Hierin geeft een observator een score tussen de 0 en 3 voor in hoeverre de autonomie van sporters bijvoorbeeld wordt ondersteund. Een voorbeeld van een gedraging die daarbij past is als volgt: de coach biedt de gelegenheid voor input van sporters.

Uitingen motivatie(klimaat)

De motivatie van sporters hangt af van het motivationeel klimaat. Zo zijn sporters in een taakoriëntatieklimaat over het algemeen meer intrinsiek gemotiveerd, terwijl sporters in een ego-oriëntatieklimaat meer extrinsiek gemotiveerd zijn of zelfs geen motivatie hebben [6]. Dit komt ook terug in verschillende uitingen van motivatie. Een taakoriëntatieklimaat hangt samen met onder andere een gevoel van competentie, zelfvertrouwen en prestatie [6]. Basketbalteams winnen bijvoorbeeld vaker wanneer spelers een taakoriëntatieklimaat ervaren. Bovendien hebben sporters meer plezier, tonen ze meer inzet en ervaren ze meer verbondenheid met de sport in een klimaat waarin de sporter centraal staat [5]. Daarbij hebben sporters die autonoom gemotiveerd zijn meer interesse en ervaren zij ook meer opwinding en vertrouwen; hetgeen leidt tot betere prestaties en volharding [16]. Ook zorgt autonome motivatie voor een beter welzijn, vitaliteit en sportiviteit [16]. Daarentegen hangt de minder autonome vorm van extrinsieke motivatie, maar ook amotivatie, samen met burn-out en agressie. Bovendien stoppen sporters met een dergelijke controlerende vorm van motivatie sneller met hun sport.

BegripDefinitieReferentie
MotivatieDrijfveren tot een bepaald gedrag.11
Self-determination theoryTheorie die gedrag verklaart vanuit de innerlijke behoeften aan autonomie, competentie en verbondenheid.11
AmotivatieGeen intentie hebben om een taak (goed) uit te voeren. De taak wordt niet, of zonder overtuiging uitgevoerd.11
Extrinsieke motivatieIets doen vanwege een consequentie die buiten de activiteit zelf ligt. Voorbeelden: geldbeloning, erkenning.11
Externe regulatieMotivatie komt van buitenaf: je doet iets om aan een eis van buitenaf te voldoen of een beloning van buitenaf te ontvangen.11
IntrojectieHet internaliseren van een externe motivatie, maar de motivatie komt niet uit jezelf. Voorbeeld: naar de training gaan als je geen zin hebt omdat je je anders schuldig voelt.11
IdentificatieHet positief waarderen van een doel zodat je de acties die nodig zijn om het doel te bereiken belangrijk gaat vinden. Voorbeeld: conditietraining doen om fitter te worden.11
IntegratieHet doel is zó belangrijk en waardevol dat je je de motivatie eigen maakt.11
Intrinsieke motivatieIets doen vanwege het plezier of de voldoening die de activiteit zelf geeft.11
Interne regulatieMotivatie komt vanuit jezelf: je doet iets omdat het leuk is, of omdat het je voldoening geeft.11
Motivationeel klimaatSociale en omgevingsfactoren (coach, teamgenoten, club, etc.)13
Achievement goal theoryTheorie die stelt dat motivatie grotendeels wordt bepaald door doelen.8
TaakoriëntatieUitvoeren van de taak is een doel op zich, omdat dit voldoening geeft.8
Ego-oriëntatieTaak wordt uitgevoerd om het ego een boost te geven.8
Approach goalDoel van de activiteit is het behalen van een plezierige uitkomst (bijvoorbeeld laten zien dat je een techniek beheerst).4
Avoidance goalDoel van de activiteit is het vermijden van een onplezierige uitkomst (bijvoorbeeld falen tegenover je teamgenoten).4

Bronnen

  1. Clancy RB, Herring MP, MacIntyre TE, Campbell MJ (2016). A review of competitive sport motivation research. Psych. Sport Exerc. 27: 232-242.
  2. Clancy RB, Herring MP, Campbell MJ (2017). Motivation measures in sport: A critical review and bibliometric analysis. Front. Psychol., 8, 348.
  3. Duda JL, Nicholls JG (1992). Dimensions of achievement motivation in schoolwork and sport. J. Educ. Psychol., 84: 290-299.
  4. Elliott AJ, Harackiewicz JM (1996). Approach and avoidance achievement goals and intrinsic motivation: a mediational analysis. J. Pers. Soc. Psychol. 70: 461-475.
  5. Fry MD, Moore EWG (2019). Motivation in sport: Theory and application. In APA handbook of sport and exercise psychology, volume 1: Sport psychology, Vol. 1 (pp. 273-299). American Psychological Association.
  6. Harwood CG, Keegan RJ, Smith JM, Raine AS (2015). A systematic review of the intrapersonal correlates of motivational climate perceptions in sport and physical activity. Psychol. Sport Exerc., 18: 9–25.
  7. Holmberg PM, Sheridan DA (2013). Self-determined motivation as a predictor of burnout among college athletes. Sport Psy., 27: 177-187.
  8. Nicholls, JG (1989). The competitive ethos and democratic education. Cambridge; Massachusetts, MA: Harvard University Press.
  9. Ommundsen Y, Roberts GC (1996). Goal orientations and perceived purposes of training among elite athletes. Percept. Mot. Skills, 83: 463-471.
  10. Pelletier LG, Fortier MS, Vallerand RJ, Tuson KM, Briere NM, Blais MR (1995). Toward a new measure of intrinsic motivation, extrinsic motivation, and amotivation in sports: The Sport Motivation Scale (SMS). J. Sport Exerc. Psychol., 17: 35-53.
  11. Ryan RM, Deci EL (2000). Self-determination theory and the facilitation of intrinsic motivation, social development, and well-being. Am. Psychol., 55: 68-78.
  12. Shafizadeh M, Gray S (2011). Development of a Behavioural Assessment System for Achievement Motivation in Soccer Matches. J.Quant Anal. Sports, 7: 1-13.
  13. Sheehan RB, Herring MP, Campbell MJ (2018). Associations between motivation and mental health in sport: a test of the hierarchical model of intrinsic and extrinsic motivation. Front. Psych. 9: 707.
  14. Smith N, Tessier D, Tzioumakis Y, Quested E, Appleton P, Sarrazin P, … Duda JL (2015). Development and validation of the multidimensional motivational climate observation system. J Sport Exerc. Psychol., 37: 4-22.
  15. Smith N, Quested E, Appleton PR, Duda JL (2016). A review of observational instruments to assess the motivational environment in sport and physical education settings. Int. Rev. Sport Exerc. Psychol., 9:134-159.
  16. Standage M (2012). Motivation: Self-determination theory and performance in sport. In S. M. Murphy (Ed.), The Oxford handbook of sport and performance psychology (pp. 233–249). New York, NY: Oxford University Press.
  17. Van Yperen NW, Duda JL (1999). Goal orientations, beliefs about success, and performance improvement among young elite Dutch soccer players. Scand. J. Med. Sci. Sports, 9: 358-364.