Spring naar content

Vraag snelheidsbesef shorttrack

Het is zeker mogelijk het snelheidsbesef van shorttrackers te beïnvloeden door specifieke belijning aan te brengen onder of op het ijs. Indien het doel is om de shorttrackers het idee te geven dat ze langzamer gaan dan werkelijk het geval is, moet de afstand tussen de lijnen geleidelijk toenemen. Als de ruimte tussen de lijnen geleidelijk afneemt, krijgen de shorttrackers het idee dat ze sneller gaan dan werkelijk het geval is. Hoewel er geen specifiek onderzoek bekend is over deze toepassing bij atleten, wijst onderzoek uit de verkeersveiligheid erop dat het principe werkt. Door specifieke belijning aan te brengen passen mensen hun gedrag aan. Daarnaast blijkt dat atleten die het idee hebben dat ze langzamer gaan dan werkelijk het geval is dit als minder intensief ervaren.

Een kanttekening bij het beïnvloeden van het snelheidsbesef is dat gewenning aan het patroon op kan treden. Het is daarom af te raden vaste belijning op of onder het ijs aan te brengen. Het met licht projecteren van de belijning lijkt een goed alternatief, dat tevens mogelijkheden biedt wat het aanpassen van de afstand tussen de lijnen betreft. Hiermee is het gewenste effect dus eenvoudig aan te brengen en te veranderen indien nodig.

Bij het inschatten van snelheid leveren de ogen zeer belangrijke informatie. Het gebied dat de ogen waarnemen, het gezichtsveld, bestaat uit een centraal en een perifeer deel. Het centrale deel is het punt waar men op fixeert en het overige het perifere deel. Vooral in het perifere deel vindt de snelheidswaarneming plaats aan de hand van de zogenaamde ‘edge rate’ [4]. Deze edge rate geeft aan hoeveel punten binnen een bepaalde tijd een referentiepunt in het gezichtsveld passeren.

Er is geen onderzoek gevonden waarbij pogingen zijn gedaan het snelheidsbesef van atleten te beïnvloeden door lijnen of patronen aan te brengen op de ondergrond. Vanuit de verkeersveiligheid is er echter wel uitvoerig onderzoek uitgevoerd op dit gebied. Op de openbare weg is het toepassen van specifieke belijning namelijk een bekend fenomeen. Het doel hiervan is om het snelheidsbesef van automobilisten zo te beïnvloeden dat ze bijvoorbeeld voor het oprijden van een rotonde of bij het betreden van de bebouwde kom afremmen. In meerdere studies is aangetoond dat dit inderdaad werkt [2,3]. Door de ruimte tussen de loodrecht op de rijrichting geplaatste lijnen steeds kleiner te maken lijkt het alsof de vertraging minder is dan daadwerkelijk het geval is. Met andere woorden: automobilisten hebben het idee dat ze sneller rijden dan ze in werkelijkheid doen. Dit principe werkt niet alleen wanneer er lijnen op de grond zijn aangebracht, maar bijvoorbeeld ook als de wanden van een tunnel een soortgelijk patroon laten zien [5].

Een kanttekening bij verkeersveiligheidsonderzoek is dat de focus logischerwijs bijna altijd ligt op het verminderen van de snelheid van automobilisten. De studie van Manser en Hancock is hier een uitzondering op. Zij hebben namelijk met behulp van een simulatie ook onderzocht wat het effect is van belijning op een tunnelwand waarbij de afstand tussen de lijnen geleidelijk toeneemt. Bij zo’n patroon neemt de edge rate af, waardoor de automobilist het idee heeft te vertragen. Dit resulteerde inderdaad in het sneller gaan rijden [5]. Hoewel het autorijden als activiteit natuurlijk ver af staat van shorttrack, is de verwachting dat dit geen invloed heeft op de toepasbaarheid van de gevonden resultaten. Zo stellen Manser en Hancock dat de resultaten die zij gevonden hebben bij automobilisten ook toepasbaar zijn op het menselijk bewegen in het algemeen. Het principe van het manipuleren van het besef van snelheid is namelijk niet gebonden aan de vorm van beweging, maar aan het beïnvloeden van gedrag.

Dat het besef van snelheid inderdaad ook effect heeft op het menselijk bewegen blijkt uit een studie van Parry en collega’s. Zij hebben atleten drie keer een tijdrit van 20 kilometer laten fietsen voor een beeldscherm, te weten bij 85 procent, 100 procent en 115 procent van de oorspronkelijke beeldsnelheid. Bij iedere test was het doel om hetzelfde vermogen te leveren als zij bij een controletijdrit bij aanvang van het onderzoek leverden. Als de beeldsnelheid langzamer was dan normaal ervoeren de atleten dat als minder zwaar, terwijl ze een hoger vermogen leverden dan bij een normale of de hogere beeldsnelheid [6]. Als atleten dus het gevoel hebben dat ze langzamer gaan dan werkelijk het geval is, dan ervaren ze dit ook als minder belastend. Dit lijkt vooral relevant bij hoogintensieve duurtrainingen.

Al met al is dus te concluderen dat het zeker mogelijk is het snelheidsbesef van shorttrackers te beïnvloeden door middel van lijnen op of onder het ijs. Indien het doel is om de shorttrackers het idee te geven dat ze sneller gaan dan werkelijk het geval is moet de ruimte tussen de opeenvolgende lijnen geleidelijk afnemen (edge rate neemt toe). Wanneer het doel is om de shorttrackers het idee te geven dat ze langzamer gaan dan werkelijk het geval is moet de afstand tussen de lijnen dus geleidelijk toenemen (edge rate neemt af). Uit onderzoek blijkt echter wel dat gewenning aan het patroon van de belijning ertoe leidt dat het effect afneemt [3]. Het is dan ook af te raden vaste belijning onder het ijs aan te brengen, aangezien een shorttrackronde ongeveer negen tot tien seconden duurt. Als alternatief zou het beter zijn de belijning af en toe te projecteren, om gewenning te voorkomen. Op deze wijze is het ook mogelijk eenvoudig aanpassingen te doen in de afstand tussen de lijnen en daarmee het gewenste effect te veranderen.

Een laatste kanttekening bij het beïnvloeden van het besef van snelheid is de mate van fysieke inspanning waarbij men het toepast. Zoals eerder is aangegeven speelt de edge rate zich vooral af in het perifere deel van het gezichtsveld. Uit een recent literatuuronderzoek uitgevoerd door Ando blijkt echter dat het perifere zicht afneemt bij hoogintensieve inspanning [1]. De oorzaak hiervan is volgens Ando gelegen in een mindere beschikbaarheid van zuurstof in de hersenen. Het is dus maar de vraag of het beïnvloeden van het snelheidsbesef bij hoogintensieve inspanning even effectief is als bij een matig intensieve inspanning. Het zou weleens zo kunnen zijn dat de atleten de afstand tussen de lijnen niet meer goed kunnen waarnemen, waardoor het niet meer mogelijk is om met behulp van het perifere zicht het snelheidsbesef te beïnvloeden.

Bronnen

  1. Ando S (2013) Peripheral visual perception during exercise: Why we cannot see. Exerc. Sport Sci. Rev., 41: 87-92.
  2. Denton GG (1980) The influence of visual pattern on perceived speed. Perception, 9: 393-402.
  3. Katz BJ (2007) Peripheral transverse pavement markings for speed control. Proefschrift, faculty of the Virginia Polytechnic Institute and State University.
  4. LarishJF, Flach JM (1990) Sources of optical information useful for perception if speed of rectilinear self-motion. J. Exp. Psychol. Hum. Percept. Perform., 16: 295-302.
  5. Manser MP, Hancock PA (2007) The influence of perceptual speed regulation on speed perception, choice, and control: Tunnel wall characteristics and influences. Accident Analysis and Prevention, 39: 69-78.
  6. Parry D, Chinnasamy C, Micklewright D (2012) Optic flow influences perceived exertion during cycling. J. Sport Exer. Psy., 34: 444-456.