Spring naar content

Vraag spronghoogte meten en trainen

Kort antwoord

Er zijn veel meetsystemen die de spronghoogte kunnen meten, maar de mogelijkheden om gedurende een hele wedstrijd de spronghoogte te meten, zijn minimaal. Het Local Position Measuring (LPM) systeem zou dit eventueel kunnen, maar deze toepassing zal nog helemaal moeten worden ontwikkeld. Een andere oplossing is de spronghoogte voor en na een training of wedstrijd te meten. Eventueel aangevuld met tussentijdse metingen. Op die manier wordt een indruk verkregen van de vermoeidheid en dus afname van de spronghoogte van een volleyballer. Er zijn veel trainingsvormen te bedenken waarbij een explosieve beweging herhaaldelijk over langere tijd kan worden uitgevoerd. Het belangrijkste bij dat soort trainingen is dat er rust wordt ingebouwd, zodat de volleyballer kan herstellen en het optimale niveau kan behouden. Een rustperiode van 14 seconden tussen sprongen lijkt voldoende om de prestatie over langere tijd vast te kunnen houden.

Uitgebreid antwoord

Er bestaan verschillende systemen om spronghoogte te kunnen meten. Zo kan spronghoogte gemeten worden door middel van een springplank met daaraan een centimeter of met een paal met meetlatjes aan de zijkant die moeten worden weggetikt. Ook kan een sprongmat worden gebruikt. Tot slot is er ook nog het krachtenplatform. In een ander artikel op deze website is een samenvatting te vinden, waarbij de meetnauwkeurigheid van bovengenoemde meetsystemen met elkaar zijn vergeleken. Om de spronghoogte goed te meten is het van belang de spronghoogte te meten vanuit het lichaamszwaartepunt. De spronghoogte is namelijk de grootte van de verplaatsing van het lichaamszwaartepunt.

Het LPM (Local Position Measuring) systeem zou continue spronghoogte kunnen meten. De sporters dragen sensoren die de bewegingen in voorwaartse, zijwaartse en opwaartse richting registeren. Het is echter een duur systeem (op Papendal is een systeem aanwezig bij de HandbalAcademie). Op dit moment wordt het systeem vooral gebruikt om voor- en zijwaartse richting mee te bepalen (bijvoorbeeld in het voetbal of het handbal). Het is echter ook mogelijk om de hoogte (en dus spronghoogte) te bepalen. Deze techniek moet echter nog wel worden ontwikkeld, waarbij nog onduidelijk is hoe nauwkeurig deze metingen zullen zijn. Bij voor- en zijwaartse verplaatsingen is een onnauwkeurigheid van een paar centimeter niet zo belangrijk, maar bij spronghoogte juist wel.

Volleybalspecifiek

Bovengenoemde methoden en systemen geven inzicht in de spronghoogte van een volleyballer, maar ze meten de spronghoogte niet gedurende een hele wedstrijd of training (met uitzondering van het LPM systeem). Om toch spronghoogte te meten en inzicht te krijgen in het verloop over de tijd, kunnen spronghoogtetests voor en na de wedstrijd worden afgenomen. Dit geeft informatie over de afname van de spronghoogte. Voor een gedetailleerder verloop in de tijd is het mogelijk om bij oefenwedstrijden, in aanvulling op de voor- en nametingen, ook metingen tijdens de time-outs uit te voeren. Ook tijdens een training is het mogelijk om regelmatig de spronghoogte te meten om een indicatie te krijgen van de vermoeidheid van een sporter.

Een andere manier is het gebruik van de volleybalspecifieke test die door Sheppard et al. [2] is ontwikkeld. Sheppard et al. [2] hebben verschillende volleybalwedstrijden op hoog niveau geanalyseerd (8 olympische wedstrijden en 8 wedstrijden van een nationale jeugdselectie). Daarbij hebben ze de duur van de rally’s in kaart gebracht, de rustpauzes en ook het aantal keren dat er gemiddeld in een wedstrijd gesprongen wordt.
De gemiddelde belasting van spelers tijdens de geanalyseerde wedstrijden was:

  • Een rally duurde gemiddeld 11 seconden (rally’s van 3 tot 40 seconden zijn geobserveerd).
  • De gemiddelde rust tussen rally’s was 14 seconden (pauzes van 4 tot 38 seconden zijn geobserveerd).

Op basis van deze gegevens hebben Sheppard et al. een volleybalspecifieke test bedacht. Deze test brengt de sterke en zwakke punten van een volleyballer in kaart ten aanzien van springen en verplaatsen. In de test is aandacht voor de aanvalssprong en voor het blokkeren en verplaatsen. De auteurs geven aan dat de fysiologische belasting van de test overeenkomt met de belasting die tijdens een wedstrijd is gemeten.

Inzicht in de techniek van een speler is van belang en een juiste techniek kan de kans op blessures verminderen. Dit geldt ook voor de invloed van vermoeidheid op de techniek. Op dit moment is er een onderzoek gaande aan de RUG/UMCG waarbij gekeken wordt naar de sprongtechniek van o.a. volleyballers en blessures. Het is echter nog te vroeg om de resultaten te bespreken.

Inspanning en rust

Volleyballers moeten tijdens een wedstrijd gemiddeld anderhalf uur optimaal presteren. Ook tijdens trainingen is het meestal gewenst dat een volleyballer gedurende de hele training optimaal kan presteren en niet dat na een half uur alle energie verspeeld is. Er moet een situatie worden bereikt waarbij inspanning en rust elkaar afwisselen. Er dient voldoende rust in te worden gebouwd zodat de prestatie lange tijd volgehouden kan worden. Pereira et al. [1] hebben onderzoek gedaan naar de tijd die nodig is om te herstellen van een aanvalssprong in het volleybal. Op basis van de resultaten uit die studie kan worden gesteld dat wanneer volleyballers minimaal 14 seconden de tijd krijgen om te herstellen tussen aanvalssprongen, ze hun prestatie kunnen behouden. Opmerkelijk is dat de gemiddelde rust die volleyballers tijdens een wedstrijd tussen rally’s krijgen ook gemiddeld 14 seconden is [2].

Dit houdt echter niet in dat volleyballers niet minder rust tussen aanvalssprongen zouden moeten krijgen. In wedstrijden komt het immers ook voor dat er in korte tijd herhaaldelijk gesprongen moet worden. Het is dus afhankelijk van het trainingsdoel hoeveel rust er een volleyballer gegeven wordt.

S. (Susan) Vrijkotte

Bronnen

  1. Pereira G, Almeida AG, Rodacki ALF, Ugrinowitsch C, Fowler NE, Kokubun E (2008) The influence of resting period length on jumping performance. J. Strength Cond. Res., 22: 1259-1264.
  2. Sheppard JM, Gabbett T, Taylor K-L, Dorman J, Lebedew AJ, Borgeaud R (2007) Development of a repeated-effort test for elite men’s volleyball. Int. J. Sports Physiol. Perform., 2: 292-304.