Spring naar content

Vraag “Testen voor keepers”

Voor voetbalkeepers zijn slechts een paar fysieke testen bekend in de literatuur. Deze zijn afkomstig uit één artikel van matige kwaliteit. Of deze testen geschikt zijn om keepers te screenen is niet duidelijk.

De volgende testen geven een idee van het type testen dat geschikt zou kunnen zijn: 10-meter sprint, “counter movement jump” en een “reactie-duiktest”. Tijdens de reactie-duiktest moeten keepers reageren op een lichtje en naar een van de vier hoeken van het doel duiken om daar een bal te raken. De protocollen van de testen zijn te lezen in het uitgebreide antwoord.

Er zijn weinig studies te vinden over fysieke testen voor doelverdedigers. Daarbij komt dat er geen informatie is over het gebruik van de testen om keepers te screenen, voor zover bij Topsport Topics bekend.

Tijdens de wedstrijd

De activiteiten van keepers zijn zeer verschillend van die van veldspelers. Keepers lopen tijdens een wedstrijd gemiddeld 5,6 kilometer waarvan 4 kilometer wandelend, 1,2 kilometer joggend, 221 meter rennend, 56 meter hard rennend en 11 meter sprintend. Zo blijkt uit onderzoek onder 62 keepers uit de Engelse Premier League [1].

Veldspelers leggen gemiddeld zo’n negen kilometer af tijdens een wedstrijd, waarvan 3,5 kilometer lopend, 2,6 kilometer joggend, 1,2 kilometer rennend, 750 meter hard rennend en 880 meter sprintend [5]. Uit deze gegevens blijkt dat testen die voor veldspelers worden gebruikt, zoals uithoudingsvermogen en herhaald sprintvermogen voor keepers niet relevant zijn [2,6].

Bovendien blijkt dat keepers gemiddeld 23 technische acties uitvoeren per wedstrijd, waaronder het vangen en blokken van de bal, het controleren van de bal met de voet en het uittrappen en gooien van de bal [4]. Dit zijn specifieke acties voor keepers waardoor keepers op een specifieke manier getest moeten worden. Vreemd genoeg zijn er geen testen in de literatuur bekend die deze acties meten.

Testen

Voor keepers zijn slechts enkele specifieke fysieke testen bekend in de literatuur, afkomstig uit één studie. Hieruit blijkt dat keepers van gemiddeld 18 jaar beter presteren op de testen dan keepers van gemiddeld 14 jaar. Daarnaast blijkt dat de keepers die in de basis staan beter presteren op deze testen dan vervangende keepers. Dit geeft een indicatie voor het onderscheidend vermogen van de testen. Echter, door de matige kwaliteit van het artikel is het niet te zeggen of de testen ook daadwerkelijk verschillen in prestatieniveau van keepers kunnen vaststellen. Als laatste lijken de keuzes voor de testen logisch, maar het is niet zeker of dit de beste tests zijn voor keepers omdat er geen andere fysieke testen in de literatuur beschreven zijn.

Sprintvermogen

Voor keepers is het belangrijk om snel uit te kunnen komen. Keepers sprinten met name over korte afstanden van niet meer dan 10 meter. Knoop en collega’s stellen voor om keepers te testen met een 10 meter sprint [3].

Om de 10 meter sprinttijd goed te meten kun je gebruik maken van tijdpoortjes. De keeper begint een halve meter voor het eerste tijdpoortje. Zodra de keeper start met sprinten en het eerste tijdpoortje passeert start de tijd. Het tweede tijdpoortje registreert de eindtijd. Voor een nauwkeurige meting moet de keeper drie keer sprinten met een minuut rust tussen de sprints. Hierbij telt de beste tijd.

Spronghoogte

Naast sprintvermogen is het belangrijk dat een keeper hoog kan springen om bijvoorbeeld de bal uit de hoeken van het doel te weren. Het is dan ook logisch om de spronghoogte van keepers te testen.

De spronghoogte kan met behulp van sprongmatten die contacttijd meten bepaald worden [3]. De keeper voert daarop drie “counter movement jumps” uit met 30 seconden rust tussendoor. Bij iedere sprong veert de keeper door zijn benen en ondersteunt de sprong met zijn armen. De hoogste sprong geldt [3].

Met deze sprongtest is wel de spronghoogte te meten maar niet hoe ver een keeper kan reiken tijdens de sprong. Dit terwijl de reikhoogte uiteindelijk belangrijker is dan de spronghoogte. Reikhoogte is te meten met een spronghoogtemeter. Hiervoor moet de keeper eerst zijn staande reikhoogte aangeven op de spronghoogtemeter door een arm in de lucht te steken. Daarna voert hij dezelfde sprongen uit als hiervoor genoemd, waarbij hij de spronghoogtemeter zo hoog mogelijk aantikt. Dit is de reikhoogte tijdens de sprong. De spronghoogte is dan het verschil tussen staande reikhoogte en de reikhoogte in de sprong.

Duiken naar de bal

De onderzoekers die ook de sprint- en sprongtest voorstellen hebben een protocol ontwikkeld om de prestatie van keepers te meten met een “reactie-duiktest” [3]. Gedurende deze test moeten keepers reageren op een lichtje in een bepaalde hoek op een monitor om zo snel mogelijk te duiken naar de bal in de hoek die het lichtje aangeeft [3]. Zie nummer 4 in het onderstaande figuur. De ballen zijn uitgerust met een bewegingssensor (nr. 3) die gekoppeld is aan de computer (nr. 1). Zo is de tijd van het verschijnen van het lichtje tot het aanraken van de bal nauwkeurig te meten.

Een enkele duik blijkt geen goede indicatie te geven van de prestatie van keepers. Daarentegen blijkt dat de combinatietest wel een goede indicatie geeft. In de combinatietest moet de keeper op basis van het lichtje in een van de bovenhoeken eerst naar die bovenhoek duiken om vervolgens op te staan en naar de onderste hoek aan de andere kant van het doel te duiken. Hierbij krijgt de keeper twee kansen per zijde. De auteurs vermelden er echter niet bij of het uiteindelijk gaat om de beste van de twee tijden, om de gemiddelde tijd of om de opgetelde tijden.

Betrouwbare procedures

Het is zeer belangrijk om testen op een standaard manier af te nemen. Wanneer er geen standaard protocol is, kan het zijn dat een verandering in de resultaten bijvoorbeeld komt door een verandering van de warming-up of weersomstandigheden. Daarnaast is het belangrijk om rekening te houden met een leereffect. Dit komt doordat keepers de eerste keer (en eventueel ook de tweede keer) dat zij een test uitvoeren nog moeten wennen aan de procedure. Hierdoor zijn de resultaten van deze test(en) minder betrouwbaar. Het is dus goed om de keepers eerst een aantal keer te laten oefenen met de testen. Zie ook het antwoord op de vraag over wendbaarheid voor meer advies over betrouwbare procedures.

Bronnen

  1. Di Salvo V, Benito PJ, Calderon FJ, Di Salvo M, Pigozzi F (2008) Activity profile of elite goalkeepers during football match-play. J. Sports Med. Phys. Fit., 48, 443
  2. Gil SM, Zabala-Lili J, Bidaurrazaga-Letona I, Aduna B, Lekue JA, Santos-Concejero J, Granados C (2014) Talent identification and selection process of outfield players and goalkeepers in a professional soccer club. J. Sports Sci., 32, 1931-1939
  3. Knoop M, Fernandez-Fernandez J, Ferrauti A (2013) Evaluation of a specific reaction and action speed test for the soccer goalkeeper. J. Strength Cond. Res., 27, 2141-2148
  4. Sainz De Baranda P, Ortega E, Palao JM (2008) Analysis of goalkeepers’ defence in the World Cup in Korea and Japan in 2002. Eur. J. Sport Sci., 8, 127-134
  5. Vigne G, Gaudino C, Rogowski I, Alloatti G, Hautier C (2010) Activity profile in elite Italian soccer team. Int. J. Sports Med., 31, 304-310
  6. Ziv G, Lidor R (2011) Physical characteristics, physiological attributes, and on-field performances of soccer goalkeepers. Int. J. Sports Physiol. Perf., 6, 509-524