Spring naar content

Vraag thermoregulatie dwarsleasie

Kort antwoord

Sporters met een dwarslaesie kunnen hun warmte vaak minder goed kwijt. Over het algemeen geldt dat sporters met een hogere dwarslaesie hier meer moeite mee hebben. Met name bij sporters met een laesie vanaf de thoracale ruggenwervel vijf of hoger neemt de kerntemperatuur tijdens inspanning in de hitte erg toe. Er zijn echter ook grote individuele verschillen. Dit wil zeggen dat het zeker voor kan komen dat iemand met een lagere zenuwbeschadiging een behoorlijke toename in kerntemperatuur laat zien bij inspanning, terwijl iemand met een hogere zenuwbeschadiging dit nauwelijks laat zien. Het is daarom aan te raden om bij de individuele sporters te testen hoe goed zij met warmte om kunnen gaan en hierop te anticiperen.

Uitgebreid antwoord

Sporters met een dwarslaesie kunnen een verstoorde thermoregulatie hebben. Dit lijkt onder andere te komen doordat ze minder goed in staat zijn te zweten [6]. Er zijn in de afgelopen jaren enkele studies verschenen waarin gepoogd is de invloed van de hoogte van de zenuwbeschadiging op de thermoregulatie in kaart te brengen [3-5]. Uit deze studies kwamen erg grote individuele verschillen naar voren. De ene sporter met een dwarslaesie op gelijke hoogte bleek veel beter in staat om warmte kwijt te raken dan de ander.

In deze studies is echter niet altijd goed rekening gehouden met een aantal belangrijke individuele factoren die de warmteregulatie beïnvloeden, los van de hoogte van de laesie. Zo is de mate waarin iemands kerntemperatuur toeneemt tijdens inspanning afhankelijk van hoeveel warmte hij produceert, hoeveel warmte hij kwijt raakt via de huid, en zijn gewicht [1]. Doordat er niet altijd rekening gehouden is met deze individuele verschillen, is het moeilijk om uit deze studies de daadwerkelijke invloed van de hoogte van de laesie op de warmteregulatie te bepalen.

Hoe hoger de laesie, hoe slechter de warmteafvoer

Gelukkig is er zeer recentelijk een studie verschenen die wel rekening houdt met deze factoren [2]. Uit deze Australische studie blijkt dat hoe goed een sporter zijn warmte kwijt kan voor circa vijftig procent bepaald wordt door de hoogte van de zenuwbeschadiging. Hierbij geldt; hoe hoger de laesie, hoe meer moeite sporters hebben om warmte kwijt te raken. Met name bij sporters met een laesie vanaf de thoracale ruggenwervel vijf of hoger neemt de kerntemperatuur tijdens inspanning in de hitte erg toe.

In deze studie werden 23 mannelijke sporters met een dwarslaesie en 8 sporters zonder dwarslaesie met elkaar vergeleken. De sporters met een dwarslaesie werden ingedeeld in drie groepen op basis van de hoogte van hun zenuwbeschadiging. De drie groepen waren sporters met een 1) tetraplegie; gedeeltelijke of complete dwarslaesie ter hoogte van de vijfde tot en met de achtste cervicale ruggenwervel, 2) hoge paraplegie; dwarslaesie ter hoogte van één van de eerste vijf thoracale ruggenwervels, 3) lage paraplegie; dwarslaesie ter hoogte van de zesde thoracale tot en met de eerste lumbale ruggenwervel. De sporters spanden zich een half uur in op een armergometer bij een omgevingstemperatuur van 35 graden Celsius. De intensiteit van de inspanning werd individueel bepaald waarbij de hoeveelheid warmte die de sporters produceerden tijdens de inspanning vergelijkbaar was. Voor sporters met tetraplegie lag dit lager dan voor de andere sporters met een dwarslaesie.

Uit het onderzoek bleek dus dat de kerntemperatuur tijdens inspanning in de hitte met name toenam bij sporters met een hoge zenuwbeschadiging. Zo steeg de kerntemperatuur van sporters met een tetraplegie met ruim 1,5 graad Celsius 6,5 keer zoveel als die van sporters zonder dwarslaesie. Deze groep sporters bleek in deze studie ook geen enkele zweetrespons te hebben. Sporters met een hoge paraplegie zweetten wel, maar ook bij hen nam de kerntemperatuur bij het sporten meer toe dan bij sporters zonder dwarslaesie. Met een stijging van 0,8 graden Celsius, was dit twee keer zo veel, bij een vergelijkbare inspanning. Sporters met een lage paraplegie lijken warmte net zo goed kwijt te kunnen als sporters zonder dwarslaesie. Wanneer beide groepen sporters net zoveel warmte produceerden tijdens een inspanning in de hitte, liep de kerntemperatuur van de sporters met een lage paraplegie maar 0,1 graad Celsius hoger op. Duurt een inspanning echter langer dan dertig minuten, zoals veel sportwedstrijden, dan kan dit verschil wellicht hoger oplopen en daarmee wel degelijk substantieel zijn. Goed onderzoek naar de temperatuurregulatie bij langer durende inspanningen is helaas nog niet uitgevoerd.

Individuele verschillen

Hoewel in deze recente Australische studie rekening gehouden werd met een aantal belangrijke individueel bepaalde factoren, zoals de warmteproductie en het gewicht, laat deze studie ook zien dat er nog meer individuele verschillen zijn die de warmteregulatie beïnvloeden. Zo waren er in deze studies 2 sporters met een zenuwbeschadiging ter hoogte van thoracaal 3, waarbij de temperatuur bij de ene sporter slechts 0,61 graden Celsius opliep, en bij de andere sporter 1,45 graden Celsius. Uit deze studie blijkt dat waar de hoogte van de zenuwbeschadiging voor vijftig procent bepaalt hoe goed iemand is in het afvoeren van warmte, individuele factoren de andere vijftig procent bepalen. Zo’n individuele factor zou bijvoorbeeld een verschil in bloedcirculatie kunnen zijn [2].

Individuele sporters testen

Over het algemeen lijkt dus te gelden dat hoe hoger de zenuwbeschadiging zich bevindt, hoe slechter een sporter warmte af kan voeren. Zeker bij sporters met een laesie vanaf de thoracale ruggenwervel vijf of hoger kan hierdoor de kerntemperatuur tijdens inspanning hoog op lopen. Gezien de grote invloed van individuele factoren lijkt het echter verstandig om bij de individuele sporters te testen hoe goed zij met warmte om kunnen gaan en hierop te anticiperen.

Bronnen

  1. Cramer MN, Jay O (2016). Biophysical aspects of human thermoregulation during heat stress. Auton. Neurosci., 196: 3-13.
  2. Forsyth P, Miller J, Pumpa K, Thompson KG, Jay O (2019). Independent Influence of spinal cord injury level on thermoregulation during exercise. Med. Sci. Sports Exerc., Epud ahead of print, doi: 10.1249/MSS.0000000000001978.
  3. Griggs KE, Leicht CA, Price MJ, Goosey-Tolfrey VL (2015). Thermoregulation during intermittent exercise in athletes with a spinal-cord injury. Int. J. Sports Physiol. Perform., 10:469-475.
  4. Hopman MT, Oeseburg B, Binkhorst RA (1993). Cardiovascular responses in persons with paraplegia to prolonged arm exercise and thermal stress. Med. Sci. Sports Exerc., 25:577-583.
  5. Price MJ, Campbell IG (2003). Effects of spinal cord lesion level upon thermoregulation during exercise in the heat. Med. Sci. Sports. Exerc., 35: 1100-1107.
  6. Price MJ (2006). Thermoregulation during exercise in individuals with spinal cord injuries. Sports Med., 36: 863-879.