Spring naar content

Vraag trainingsuren en blessurerisico

Kort antwoord

Jonge sporters in de groei zijn extra gevoelig voor blessures. Het is daarom van belang om de belasting en belastbaarheid van deze groep goed te monitoren. Onderzoek naar hoeveel uur een jonge sporter wekelijks kan trainen is schaars en van matige kwaliteit. Daarnaast is de belastbaarheid van een sporter erg individueel bepaald en zijn naast het aantal uren ook tal van andere zaken van belang, zoals de intensiteit, het type inspanning, en de groeifase van de sporter. De ervaren vermoeidheid na een training blijkt een goede maat te zijn waarin al deze factoren weerspiegeld worden en kan gebruikt worden om het blessurerisico te schatten. Hierbij geldt dat het blessurerisico het laagst is bij een matige ervaren vermoeidheid die tussen trainingen bovendien niet in grote mate varieert.

Uitgebreid antwoord

Jonge sporters zijn kwetsbaar

Blessures bij jonge sporters komen veel voor. Basketballers tussen de veertien en achttien jaar krijgen twee tot vier blessures per duizend speeluren. Het gaat hierbij om blessures die medische aandacht nodig hebben of leiden tot minder trainen. Wordt er gekeken naar alle klachten, ongeacht medische aandacht of minder trainen, dan zijn deze getallen nog veel hoger [4]. Jonge spelers zijn door de groei die ze doormaken extra kwetsbaar. Botten en spieraanhechtingen kunnen minder kracht verdragen en gewrichten zijn mobieler [1]. Daarnaast kunnen (bot)lengte en kracht uit balans raken [1], doordat de ontwikkeling hiervan tijdens groeispurts ongelijk opgaat. Dit maakt een goede monitoring van de zwaarte van de training voor deze groep extra belangrijk. Maar er bestaat geen gouden formule die aangeeft hoeveel uur een sporter wekelijks kan trainen. Dit zal per individu en per situatie ingeschat moeten worden.

Trainingsuren en blessures

Het ligt voor de hand dat meer trainingsuren leiden tot een hoger blessurerisico. Hoeveel uur training een acceptabel risico geeft is moeilijk te bepalen omdat het blessurerisico van veel zaken afhankelijk is. Er zijn twee studies die toch een poging hebben gedaan [3,5]. In de studie van Post en collega’s namen bijna 2000 jongeren deel tussen de 12 en 18 jaar [5]. Ongeveer de helft van deze sporters trainde minder uren dan hun leeftijd, de andere helft trainde meer uren dan hun leeftijd. In de groep die minder uren trainden dan hun leeftijd kregen 451 sporters (47%) een blessure in een jaar tijd. In de groep die meer uren trainden dan hun leeftijd waren dit 541 sporters (55%). In deze studie werd niet gecorrigeerd voor factoren die mogelijk gelijktijdig optreden en het risico op blessure óók kunnen vergroten. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de leeftijd waarop en de mate waarin sporters gespecialiseerd zijn in één sport. Doordat er in deze studie niet voor dergelijke factoren gecorrigeerd is, kan het best zijn dat het hoge risico op blessures bij sporters die meer uren trainen dan hun leeftijd in werkelijkheid komt doordat deze sporters toevallig ook vroeg gespecialiseerd waren. Of door iets heel anders dat de sporters deden.

In de tweede studie, van Yajanthi en collega’s, is deze correctie voor specialisatie wel gedaan. Uit de eerste analyse van deze studie bleek dat sporters (7-18 jaar) die meer trainden dan hun leeftijd 71% meer risico liepen om een blessure op te lopen dan hun leeftijdsgenoten die minder uren trainden dan hun leeftijd. Werd er gecorrigeerd voor vroege specialisatie dan verdween dit hogere risico en maakte het dus niet uit of sporters meer of minder uren dan hun leeftijd trainden [3].

Meer dan uren alleen

Het aantal uren dat een sporter traint bepaalt slechts ten dele in hoeverre deze sporter een hoger risico loopt op blessures. De intensiteit en type inspanning spelen vanzelfsprekend ook een grote rol, net zoals de fysieke en mentale fitheid en vermoeidheid. Ook de groeifase speelt een rol. Bovendien is het sterk individueel bepaald hoeveel en hoe zwaar een sporter kan trainen totdat hij of zij een blessure krijgt. Het is daarom van belang om de belasting en het effect hiervan op de sporter goed in kaart te brengen. Het eerdere antwoord over de voor basketbal relevante belastingindicatoren kan hierbij gebruikt worden. Ook geeft de ervaren vermoeidheid na een training (sRPE) een goede indicatie voor het blessurerisico van sporters. Hierbij geldt dat het blessurerisico het laagst is bij een matige ervaren vermoeidheid die tussen trainingen bovendien niet in grote mate varieert [2]. Registratie van blessures kan helpen bij het maken van een individuele inschatting van het risico in een gegeven situatie.

Bronnen

  1. DiFiori JP, Benjamin HJ, Brenner JS, Gregory A, Jayanthi N, Landry GL, Luke A (2014). Overuse injuries and burnout in youth sports: a position statement from the American Medical Society for Sports Medicine. Br. J. Sports Med., 48:287-288.
  2. Eckard TG, Padua DA, Hearn DW, Pexa BS, Frank BS (2018). The relationship between training load and injury in athletes: a systematic review. Sports Med., 48:1929-1961.
  3. Jayanthi N, Kleithermes S, Dugas L, Pasulka J, Iqbal S, LaBella C (2020). Risk of Injuries Associated With Sport Specialization and Intense Training Patterns in Young Athletes: A Longitudinal Clinical Case-Control Study. Orthop J Sports Med., 8:2325967120922764, eCollection
  4. Owoeye OBA, Ghali B, Befus K, Stilling C, Hogg A, Choi J, Palacios-Derflingher L, Pasanen K, Emery CA (2020). Epidemiology of All-Complaint Injuries in Youth Basketball. Scand. J. Med. Sci. Sports., Epub ahead of print, doi:10.1111/sms.13813.
  5. Post EG, Trigsted SM, Riekena JW, Hetzel S, McGuine TA, Brooks MA, Bell DR (2017) The Association of Sport Specialization and Training Volume With Injury History in Youth Athletes. Am. J. Sports Med., 45: 1405-1412.