Spring naar content

Vraag vetpercentage

Er is geen wetenschappelijk bewijs dat het bepalen van het vetpercentage met meer dan 4 meetplaatsen een betrouwbaarder resultaat oplevert dan een bepaling met 4 of zelfs maar 2 plaatsen. Een klein aantal meetplaatsen lijkt dus te volstaan.

Het is mogelijk om aan de hand van de gemeten huidplooien het totale vetpercentage te schatten. Er bestaan verschillende formules om dit te doen die alle een verschillend aantal huidplooimetingen vereisen. Het is niet mogelijk om de waarden voor volwassenen te gebruiken voor kinderen, of die van mannen voor vrouwen. Er zijn namelijk grote verschillen wat betreft de verdeling van het vet in het lichaam die onder andere afhangen van leeftijd en geslacht. Daarom bestaan er verschillende formules om de totale vetmassa bij kinderen, vrouwen en mannen te berekenen. Bij jongvolwassen goed getrainde tennissers (gemiddeld 19 jaar oud) ligt het vetpercentage bij mannen rond de 17% en bij vrouwen rond de 26% (gemeten met een DXA-scan). Het gebruik van huidplooimetingen om het vetpercentage van sporters te schatten is echter geen betrouwbare methode. Bij dit soort metingen ontstaan namelijk grote foutmarges. Zo ontstaan er onnauwkeurigheden bij het meten van de huidplooien en doordat de gebruikte formule is gebaseerd op de gemiddelde waarden van mensen die niet goed vergelijkbaar zijn met sporters. De foutmarge ligt rond de 5 procent punt. Bij een ingeschat vetpercentage van 10% ligt het werkelijke vetpercentage van een sporter dus ergens tussen de 5 en 15%. Het is bij topsporters dus niet aan te raden om beslissingen te baseren op vetpercentagemetingen.

Lichaamssamenstelling

Soms kan het nuttig zijn om bij sporters de totale hoeveelheid spierweefsel of juist vetweefsel te bepalen [1,6]. Er zijn verschillende manieren om de samenstelling van het lichaam te bepalen, waarvan sommige ingewikkelde machines vereisen, zoals een onderwaterweging of een DXA-scan [1]. Hoewel ze redelijk nauwkeurig en betrouwbaar zijn, zijn zelfs deze methodes waarschijnlijk niet precies genoeg om bij (top-) sporters relevante kleine veranderingen van het vetpercentage goed te kunnen meten [1,6].

Huidplooimetingen

In het veld is redelijk eenvoudig een huidplooimeting uit te voeren, om daarmee informatie te krijgen over de vetmassa van sporters [1,3]. Door op een aantal plaatsen de dikte van een huidplooi te meten met behulp van een huidplooidiktemeter is een inschatting te maken van de hoeveelheid onderhuids vet bij sporters. Deze waarden zijn vervolgens te vergelijken met bekende waarden (uit voorgaande studies) van mensen bij wie zowel de onderhuidse vetmassa als de totale vetmassa in het lichaam bekend is dankzij onderwaterweging of een DXA-scan [3]. Hiermee is een grove inschatting te maken van de totale vetmassa [1].

Hoe te meten

De plaatsen op het lichaam waar de dikte van de huidplooi gemeten moet worden en het aantal huidplooien verschilt per methode (meestal tussen de 2 en 10). Meestal meet men de huidplooien van de armen (bij de triceps en de biceps brachii en onder de punt van het schouderblad), de rug, de zij, en vlak boven de bovenrand van het heupbeen [3,4]. Het meten op een groot aantal plekken lijkt niet veel nut te hebben: het meten van 2 plekken (triceps en schouderblad) is namelijk net zo betrouwbaar gebleken als op 4 plekken [4]. Het is zeer belangrijk dat het meten steeds op precies dezelfde plek, manier en door dezelfde hierin getrainde onderzoeker gebeurt omdat de gevonden waarden anders niet goed vergelijkbaar en betrouwbaar zijn [1]. Zelfs dan moet rekening gehouden worden met een foutmarge [3]. Er bestaan verschillende formules om vervolgens aan de hand van gemeten huidplooidiktes de totale vetmassa te bepalen [3,8,10].

Vetpercentage bij kinderen

De bepaling van de lichaamssamenstelling bij kinderen is minder nauwkeurig dan bij volwassenen [4,6]. Het onderhuidse vet van kinderen heeft namelijk niet precies dezelfde samenstelling als dat van volwassenen (het is bijvoorbeeld gemakkelijker samen te drukken), waardoor de meting vertekend kan zijn [4,6]. Er blijken tot de puberteit niet veel verschillen in lichaamssamenstelling tussen jongens en meisjes te zijn [4]. De waardes bij kinderen zijn pas te vergelijken met die van volwassenen als zij gemiddeld ongeveer 17 (meisjes) of 19 (jongens) jaar zijn [6]. Hierbij zijn de individuele verschillen, bijvoorbeeld door variatie in maturiteit, groot [6]. Bij jonge tennissers (jongens) van gemiddeld 15 jaar is een vetpercentage van rond de 15% gevonden (bepaald met een DXA-scan) [6]. Bij jongvolwassen tennissers in de VS waren deze waarden 17% voor de mannen en 26% voor de vrouwen [9]. Het is echter niet geheel duidelijk hoe goed getraind de tennissers in beide studies waren.

Mannen en vrouwen

Mannen en vrouwen verschillen in de manier waarop onderhuids en dieper gelegen vet verdeeld is [1]. Uit een studie bij Amerikaanse universiteitssporters (mannen en vrouwen, diverse sporten) blijkt dat de mannen (gemeten met onderwaterweging en een 7-punts huidplooimeting) een gemiddeld vetpercentage hadden van 11,7% en de vrouwen van 18,7% [3]. Dit is lager dan de waarden die bij jonge volwassen Amerikaanse tennissers zijn gevonden (17% voor de mannen en 26% voor de vrouwen) [9].

Betrouwbaarheid

Het totale vetpercentage in het lichaam van niet-sporters is aan de hand van huidplooimetingen vast te stellen met een foutmarge rond de 5 procent punt [4,5]. Dit betekent dat een persoon bij wie een vetpercentage van 10% berekend is, dus eigenlijk een percentage heeft dat zich ergens tussen de 5 en 15% bevindt [3]. Het berekenen van de totale vetmassa bij topsporters leidt volgens experts waarschijnlijk tot een nog grotere foutmarge, omdat topsporters niet goed vergelijkbaar zijn met niet-sporters [1,6,7]. In sommige studies bij o.a. waterpoloërs zijn grote verschillen (tot 10 procent punt) gevonden wanneer de huidplooiberekening werd vergeleken met de resultaten van een DXA-scan [2,10]. Deze foutmarge is veel groter dan de veranderingen in lichaamssamenstelling die normaalgesproken bij topsporters plaatsvinden [1,5]. Experts zijn dan ook van mening dat deze berekeningen niet nauwkeurig en betrouwbaar genoeg zijn om de (vaak kleine) veranderingen in lichaamssamenstelling bij sporters te meten [2,3,5,6].

Conclusie

Het bepalen van het totale percentage lichaamsvet bij (top-)sporters aan de hand van huidplooimetingen is onbetrouwbaar [1,3,6]. Foutmarges bij het meten van de huidplooien en het gebruik van een formule die gebaseerd is op gemiddelden van een grote groep niet-sporters zijn hier onder andere de oorzaak van [1,6]. Sporters zijn namelijk niet goed vergelijkbaar met een gewone populatie wat betreft de vetverdeling in het lichaam [1,3,6]. Het lijkt dus niet aan te raden om beslissingen (bijvoorbeeld wat betreft talentselectie of aanpassingen in het dieet) bij topsporters aangaande hun vetpercentage te baseren op berekeningen aan de hand van huidplooimetingen [1,6], zelfs niet als hier recent en zorgvuldig ontwikkelde formules voor gebruikt worden [3,8,10]. Iets betrouwbaarder is het om veranderingen in de vetmassa of de lichaamssamenstelling bij topsporters rechtstreeks te volgen door de gemeten huidplooidikte in de tijd te volgen [1]. De sporter moet dan door dezelfde getrainde persoon, op precies dezelfde wijze gemeten worden [1,3]. Ook is het belangrijk om ervoor te zorgen dat dit iedere keer op hetzelfde tijdstip gebeurt, in vergelijkbare condities. Hierbij lijkt het meten van de huidplooi op een klein aantal plekken voldoende te zijn [1]. Als aan deze voorwaarden is voldaan, kunnen deze metingen eventueel nuttig zijn voor het volgen van veranderingen in de lichaamscompositie van sporters [1,5]. Dit lijkt voor tennissers echter weinig nut te hebben. Ook lijkt het belangrijk om bij sporters vooral de nadruk te leggen op het verbeteren van de prestatie in plaats van op het lichaamsgewicht of vetpercentage [6]. Een nadruk op vetpercentages kan namelijk leiden tot ongezonde eetpatronen bij met name vrouwelijke sporters.

Met dank aan C. J. (Cristopher) McManus

Bronnen

  1. Ackland TR, Lohman TG, Sundgot-Borgen J, Maughan RJ, Meyer NL, Stewart AD, Müller W (2012) Current status of body composition assessment in sport. Sports Med., 42: 227-249
  2. Andreoli A, Melchiorri G, Volpe SL, Sardell AF, Iacopino L, De Lorenzo A (2004). Multicompartment model to assess body composition in professional water polo players. J. Sports Med. Physical Fitness, 44: 38-43
  3. Evans EM, Rowe DA, Misic MM, Prior BM, Arngrimsson SA (2005). Skinfold prediction equation for athletes developed using a four-component model. Med. Sci. Sports Exerc., 37: 2006-2011
  4. Deurenberg P, Pieters JJ, Hautvast JG (1990). The assessment of the body fat percentage by skinfold thickness measurements in childhood and young adolescence. Br. J. Nutr., 63: 293-303
  5. Legaz A ,Eston R (2005) Changes in performance, skinfold thicknesses, and fat patterning after three years of intense athletic conditioning in high level runners. Br. J. Sports Med., 39: 851-856
  6. Malina RM, Geithner CA (2011) Body composition of young athletes. Am. J. Lifestyle Med., 5: 262-278
  7. Müller W, Horn M, Fürhapter-Rieger A, Kainz P, Kröpfl JM, Maughan RJ, Ahammer H (2013) Body composition in sport: a comparison of a novel ultrasound imaging technique to measure subcutaneous fat tissue compared with skinfold measurement. Br. J. Sports Med., 47: 1028-1035
  8. Peterson MJ, Czerwinski SA, Siervogel RM (2003) Development and validation of skinfold-thickness prediction equations with a 4-compartment model. Am. J. Clin. Nutr., 77: 1186-1191
  9. Santos DA, Dawson JA, Matias CN, Rocha PM, Minderico CS, Allison DB, Sardinha LB, Silva AM (2014). Reference values for body composition and anthropometric measurements in athletes. PLoS ONE 9(5): e97846. doi:10.1371/journal.pone.0097846
  10. Wong WW, Stuff JE, Butte NF, Smith EOB, Ellis KJ (2000). Estimating body fat in African American and white adolescent girls: a comparison of skinfold-thickness equations with a 4-compartment criterion model. Am. J.Clin. Nutr., 72: 348-354