Spring naar content

Vraag voorspellen belastbaarheid sporter

In de sportpraktijk worden tijdens en na de inspanning tal van metingen verricht om inzicht te krijgen in de fysieke en mentale belasting van de sporter. Dat wil echter niet zeggen dat het verrichten van diezelfde metingen voorafgaand aan de inspanning een betrouwbaar inzicht geven in de belastbaarheid van de sporter. Voor een aantal metingen lijkt dat wel het geval. Zo geven de hartfrequentie in rust en de variabiliteit van de hartfrequentie in rust een betrouwbaar inzicht in de zogenaamde “readiness to train”. Daarnaast kunnen de behaalde resultaten op de Profile of Mood States, het bepalen van de cortisolconcentratie, en het uitvoeren van een “counter movement jump” bijdragen aan inzicht in de belastbaarheid van de sporter. Hiervoor is het wel noodzakelijk om de metingen frequent uit te voeren om de “normaalwaarden” van de individuele sporters vast te stellen. Bij het uitvoeren van de metingen, en het interpreteren van de verkregen data is een aantal punten van belang. Wat betreft het uitvoeren van de metingen is het belangrijk om altijd volgens een vast protocol te werken en de metingen op hetzelfde moment van de dag uit te voeren. Vervolgens moet men bij het interpreteren van de data rekening houden met de individuele dagelijkse variatie en met de meetfout van de gebruikte apparatuur/de gebruikte methode.

Uitgebreid antwoord

In de sportpraktijk maakt men gebruik van allerlei metingen om de fysieke en mentale status van de sporter te monitoren, waaronder psychologische, fysiologische, en prestatiematen. Onderzoek laat zien dat veel van deze uitkomstmaten vooral tijdens, en in sommige gevallen ook na afloop van de inspanning, een betrouwbare indicatie geven van de fysieke en/of mentale belasting. In hoeverre het meten van dezelfde uitkomstmaten voorafgaand aan de inspanning een indicatie geeft van de belastbaarheid van de sporter, is in veel mindere mate onderzocht. Gezien het enorme aantal variabelen dat tegenwoordig te meten is, komen hieronder alleen de uitkomstmaten aan bod waarvan overduidelijk is dat deze betrouwbare informatie opleveren.

Psychologische maat

Profile of mood states

Een veel gebruikte vragenlijst in de sportwereld is de Profile of Mood States, ook wel POMS genoemd. Deze vragenlijst geeft als uitkomst een score op de gemoedstoestanden “spanning”, “depressie”, “boosheid”, “kracht” en “vermoeidheid”. Volgens verschillende onderzoekers zou de score op de POMS informatie kunnen verschaffen over (1) het niveau tussen sporters en (2) de prestatie van individuele sporters [2]. Op basis van een meta-analyse blijkt dat de gemoedstoestand voorafgaand aan de prestatie een voorspellende waarde heeft ten aanzien van de uiteindelijk geleverde prestatie van de sporter [2]. Hierbij is het verband met de prestatie redelijk sterk voor de gemoedstoestanden “kracht” en “depressie”, matig voor “spanning” en “boosheid” en zwak voor “vermoeidheid”. Daarnaast blijkt dat het verband sterker is voor sporten met een korte wedstrijdduur (korter dan 10 minuten) [2]. Het is bij het gebruik van de POMS wel van belang dat de sporter deze regelmatig invult met de juiste invulinstructie. Er bestaat overigens ook een gevalideerde Nederlandse verkorte POMS [11].

Fysiologische maten

Hartfrequentie

In de praktijk maken atleten en coaches gebruik van hartfrequentiemetingen om de belasting van een sporter te bepalen. Voorbeelden van deze metingen zijn de rusthartfrequentie, de maximale hartfrequentie, de variabiliteit van de hartfrequentie, de hartfrequentie tijdens een submaximale inspanning en het herstel van de hartfrequentie na het beëindigen van de inspanning. Hoewel al deze parameters uitvoerig zijn bestudeerd in relatie tot de belasting van sporters, lijken vooral de rusthartfrequentie en de variabiliteit van de hartfrequentie in rust een betrouwbare indicatie te geven van de belastbaarheid [3,10]. Over de toegevoegde waarde van het meten van de daling van de hartfrequentie na het beëindigen van de inspanning is nog geen consensus in de literatuur en is dus meer onderzoek nodig [3,4]. Bij het interpreteren van de verschillende maten van de hartfrequentie is het belangrijk dat een trainer zich realiseert dat er geen algemene “afkappunten” zijn maar dat de data voor iedere sporter afzonderlijk geanalyseerd moeten worden [3,10].

Cortisol

De concentratie cortisol in het bloed neemt door zware fysieke inspanning toe. Inspanning is echter niet de enige factor die een rol speelt bij de cortisolconcentratie. Ook factoren als de nachtrust, de voeding en gevoelens van spanning (stress) beïnvloeden deze concentratie. Hoewel de contisolconcentratie in de praktijk en in de literatuur een veelgebruikte maat is als indicatie voor overtraining, is de literatuur hierover niet eensluidend. Het blijkt bijvoorbeeld dat er bij sommige atleten die overtraind zijn geen veranderingen optreden in de cortisolconcentratie, terwijl dat bij andere overtrainde atleten wel het geval is [7]. Er blijkt sowieso een aanzienlijk verschil in cortisolconcentratie te bestaan tussen individuen [8]. Het is dan ook van belang om bij het interpreteren van de cortisolconcentratie alleen individuele vergelijkingen te maken. Topsport Topics heeft overigens in 2012 reeds een vraag beantwoord over de cortisolconcentratie. Deze is hier te lezen. 

Prestatiemaat

Counter movement jump

De counter movement jump (CMJ) lijkt een geschikte test om de (neuromusculaire) vermoeidheid mee vast te stellen en daarmee de belastbaarheid. Hoewel de CMJ veel uitkomstmaten kent blijken vooral het gemiddelde vermogen tijdens de afzetfase en de duur van het zweefmoment een redelijk sterk verband te hebben met de neuromusculaire vermoeidheid [5]. Ook blijkt dat hardlopers voorafgaand aan hun beste seizoenprestatie hoger springen tijdens een CMJ dan voorafgaand aan hun slechtste prestatie van het seizoen [1]. Er bestaat overigens ook een sterk verband tussen de cortisolconcentratie in het speeksel en de spronghoogte tijdens een CMJ [1].

 Tot slot

Uit bovenstaand antwoord blijkt dat er een aantal metingen mogelijk is die voorafgaand aan de inspanning een (redelijk) betrouwbare indicatie geven van de belastbaarheid van de sporter. Bij het interpreteren van deze metingen spelen 3 aspecten een belangrijke rol, te weten de “smallest worthwhile change”, de technische meetfout van de metingen (veelal te vinden in de handleiding van de apparatuur) en de individuele dagelijkse variatie [6]. De “smallest worthwhile change” geeft aan hoeveel het gemeten verschil ten opzichte van het gemiddelde minimaal moet zijn om als afwijkend beschouwd te kunnen worden. De technische meetfout geeft aan met welke technische afwijking de meting is uitgevoerd. De individuele dagelijkse variatie geeft aan binnen welke marges de gemeten uitkomstmaat dagelijks varieert.

Een ander punt dat van belang is bij het monitoren van de fysieke status van de sporter is het standaardiseren van de metingen. Door de metingen (indien mogelijk) altijd volgens hetzelfde protocol en op hetzelfde moment op de dag uit te voeren zijn externe invloeden op de resultaten te minimaliseren, en zijn de gevonden waarden daarmee betrouwbaarder.

Tot slot is het van belang om bij het interpreteren van de data rekening te houden met de geleverde inspanning in de dagen/week voorafgaand aan de metingen, en alleen voor iedere sporter afzonderlijk vergelijkingen te maken.

Bronnen

  1. Balsalobre-Fernández C, Tejero-González CM, del Campo-Vecino (2014) Relationships between training load, salivary cortisol responses and performance during season training in middle and long distance runners. PloS ONE: 9(8): e106066.
  2. Beedie CJ, Terry PC, Lane AM (2000) The profile of mood states and athletic performance: two meta-analyses. J. Appl. Sport Psych., 12: 49-68
  3. Buchheit M (2014) Monitoring training status with HR measures: Do all roads lead to Rome? Frontiers in Physiology, DOI: 10.3389/fphys.2014.00073
  4. Daanen HAM, Lamberts RP, Kallen VL, Jin A, van Meeteren NLU (2012) A systematic review on heart-rate recovery to monitor changes in training status in athletes. Int. J. Sports Physiol. Perf., 7: 251-260
  5. Gathercole R, Sporer B, Stellingwerf T, Sleivert G (2015) Alternative countermovement-jump analysis to quantify neuromuscular fatigue. Int. J. Sports Physiol. Perf., 10: 84-92
  6. Halson SL (2014) Monitoring training load to understand fatigue in athletes. Sports Med., 44: s139 – s147
  7. Kraemer WJ, Ratamess NA (2005) Hormonal responses and adaptations to resistance training and exercise. Sports Med., 35: 339-361
  8. Kudielka BM, Hellhammer DH, Wust S (2009) Why do we respond so differently? Reviewing determinants of human salivary cortisol responses to challenge. Psychoneuroendocrinology, 34: 2-18.
  9. Mann TN, Lamberts RP, Lambert MI (2014) High responders and low responders: factors associated with individual variation in response to standardized training. Sports Med., 44: 1113-1124
  10. Plews DJ, Laursen PB, Stanley J Kilding AE, Buchheit M (2013) Training adaptation and heart rate variability in elite endurance athletes: opening the door to effective monitoring. Sports Med., 43: 773-781
  11. Wald FDM, Mellenbergh GJ (1990). De verkorte versie van de Nederlandse vertaling van de Profile of Mood States (POMS). Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie, 45: 86-90