Spring naar content

Vraag voorspellen spronghoogte

Het is niet mogelijk om op een betrouwbare manier te voorspellen hoe hoog een jonge beachvolleyballer in de toekomst kan gaan springen. Voor een goede voorspelling is namelijk veel informatie nodig, onder andere over het lichaamsgewicht, de maximale spierkracht en de coördinatie. Hoe al deze factoren zich ontwikkelen tijdens de groei is niet te zeggen. Dit blijkt uit een gesprek met dr. Van Soest, die zich de laatste decennia verdiept heeft in het voorspellen van de maximale spronghoogte.

Wel blijkt het mogelijk om te voorspellen hoe hoog een beachvolleyballer op dat moment zou kunnen springen. Dit kan aan de hand van een computermodel, een zogenaamd skeletspiermodel, dat is ontwikkeld door onder andere dr. Soest en dr. Bobbert van de Vrije Universiteit [1-3]. Bij dit model is het belangrijk om de fysieke eigenschappen die de beachvolleyballer op dat moment heeft zeer nauwkeurig te meten. Zo is een geïndividualiseerd model te ontwikkelen. Dit vergt echter wel een aanzienlijke tijdsinvestering van zowel atleet als onderzoeker, en de beschikbaarheid van gespecialiseerde apparatuur.

Dat een betrouwbare voorspelling veel moeite kost, komt doordat veel verschillende lichaams- en spiereigenschappen bijdragen aan de maximale spronghoogte. Het gaat onder andere om de lichaamsmassa, de maximale spierkracht van verschillende spiergroepen en de maximale snelheid waar spiervezels mee kunnen verkorten (wat samenhangt met het spiervezeltype). De kwaliteit van de coördinatie van de spieren (ofwel, welke spier wanneer moet worden aangespannen) speelt ook een belangrijke rol. Deze bepaalt namelijk hoe dicht een beachvolleyballer zijn theoretische maximale spronghoogte kan benaderen [1-3].

Theoretisch is met behulp van een skeletspiermodel uit te rekenen wat het effect is van een klein beetje extra kracht, of een iets betere coördinatie. Aan de hand van deze veranderingen is nauwkeurig te voorspellen hoe hoog iemand in theorie zou moeten kunnen springen [1-3]. Deze veranderingen zijn echter lastig om te zetten naar trainingsadviezen. Spierkracht is het meest gericht te trainen. Maar de coördinatie bewust veranderen, waar het gaat om het een paar milliseconde eerder of later aanspannen van de spieren is schier onmogelijk om te trainen. Ook is het onduidelijk hoe iemand reageert op trainingsprikkels. Daarom moeten trainers hun schema’s ook zeer geregeld aanpassen.

Advies

Het is af te raden om een computermodel te gebruiken om te voorspellen hoe hoog een sporter over een paar jaar kan springen. Deze voorspelling zal niet betrouwbaar zijn, omdat er te veel lichaams- en spiereigenschappen een rol spelen die zich niet zo eenvoudig laten voorspellen over de tijd.

Bronnen

  1. Bobbert MF, van Soest AJ (2001) Why do people jump the way they do? Exerc. Sport Sci. Rev., 29: 95-102
  2. Van Soest AJ, Schwab AL, Bobbert MF, van Ingen Schenau GJ (1993) The influence of the biarticularity of the gastrocnemius muscle on vertical-jumping achievement. J. Biomech., 26: 1-8
  3. Spägele T, Kistner A, Gollhofer A (1999) Modelling, simulation and optimisation of a human vertical jump. J. Biomech., 32: 521-530