Spring naar content

Vraag vroeg of laat specialiseren

In de afgelopen jaren heeft het wetenschappelijke debat over de vraag of jonge sporters vroeg moeten specialiseren of meerdere sporten moeten beoefenen tijdens de kindertijd (diversificatie) niet veel nieuwe inzichten opgeleverd. Hoewel met uitzondering van turnen op beide manieren de top te bereiken is, zijn de meeste onderzoekers (nog steeds) een voorstander van laat specialiseren. Kinderen die vroeg specialiseren hebben door de vele, en niet per se leuke, toegewijde training (deliberate practice) namelijk een verhoogde kans op onder andere groeistoornissen van het bot, blessures in het algemeen, een verminderd plezier in de sport en een laag zelfvertrouwen. Ook zouden zij eerder vroegtijdig afhaken of in het geheel stoppen met sportbeoefening (drop out). Deze fysieke en psychosociale problemen zouden voortkomen uit het feit dat kinderen het gevoel hebben dat ze falen als ze niet aan de door de coach opgelegde eisen voldoen terwijl ze zo intensief trainen. Bij kinderen die pas op latere leeftijd specialiseren treden deze effecten veel minder op. Bij hen staat juist doelbewust spelen (deliberate play) centraal op jonge leeftijd. Door doelbewust te spelen binnen meerdere sporten ontwikkelen zij zich breder op zowel fysiek als mentaal vlak. Dit heeft een positieve invloed op de intrinsieke motivatie om te sporten, met alle positieve gevolgen van dien.

Ook ten aanzien van teamsporten is de algemene mening dat laat specialiseren de voorkeur heeft. Het beoefenen van meerdere teamsporten tegelijkertijd zou namelijk een positieve uitwerking hebben op spelinzicht en het leren nemen van beslissingen. Het heeft hierbij wel de voorkeur dat de beoefende sporten enigszins op elkaar lijken wat spelpatronen en vereist kijkgedrag betreft.

In de afgelopen decennia lijkt een trend te zijn ontstaan dat kinderen op steeds jongere leeftijd gaan specialiseren in hun (doel)sport. Al op jonge leeftijd streven kinderen naar, en trainen ze voor, succes in de sport. Maar hoe verhouden de kansen om de top te bereiken door vroeg te specialiseren zich tot die door juist laat te specialiseren? En welke factoren spelen nog meer een belangrijke rol bij de keuze om vroeg dan wel laat te specialiseren?

Vroeg specialiseren

Wiersma stelt dat er sprake is van vroeg specialiseren als kinderen op jonge leeftijd het hele jaar lang slechts één sport beoefenen, waarbij ze een doelbewuste focus hebben op intensieve training en ontwikkeling binnen die sport [9]. Tevens nemen kinderen die vroeg specialiseren al op jonge leeftijd deel aan competitieve wedstrijden. Het idee achter vroeg specialiseren is de bewezen positieve relatie tussen het aantal trainingsuren en het prestatieniveau [1]. Deze relatie is zelfs één van de sterkste binnen de gehele gedragswetenschappen. Het alom bekende 10.000-uren-model van de Zweedse psycholoog Anders Ericsson is een voorbeeld van deze relatie. Dit model stelt dat 10.000 uur doelbewuste training (‘deliberate practice’) noodzakelijk is om de absolute top te bereiken binnen een bepaald domein. In het afgelopen jaar is er overigens de nodige kritiek gepubliceerd op het 10.000-uren-model. Het advies om vroeg te specialiseren komt in ieder geval vaak voort uit de gedachte dat de opgelopen ‘achterstand’ in ontwikkeling door niet vroeg te specialiseren niet meer in te halen is op latere leeftijd.

Op jonge leeftijd specialiseren brengt echter de nodige risico’s met zich mee ten aanzien van de fysieke en psychosociale ontwikkeling van kinderen. Hoewel oorzaak en gevolg lastig zijn vast te stellen, lijkt het erop dat kinderen die vroeg specialiseren ontvankelijker zijn voor groeistoornissen van het bot, ook wel osteochondrose genoemd [1]. Ook is er een verhoogd risico op blessures in het algemeen [1]. Of vroeg specialiseren de groei remt is nog onduidelijk. Recente inzichten bij het turnen lijken er echter op te wijzen dat dit niet het geval is (lees samenvatting). Wat de psychosociale ontwikkeling betreft stelt Baker dat kinderen die vroeg specialiseren een groter risico lopen op een verminderd plezier in de sport, veel teleurstellingen, ontmoediging, een laag zelfvertrouwen, een lage eigenwaarde, vroeg stoppen met de betreffende sport (drop out) en eetstoornissen. Dit zou voortkomen uit het feit dat kinderen het gevoel hebben dat ze falen als ze niet aan de door de coach opgelegde eisen voldoen terwijl ze zo intensief trainen.

Laat specialiseren/diversificatie

Kinderen die laat specialiseren, ook wel diversificatie genoemd, beoefenen op jonge leeftijd meerdere sporten en specialiseren zich pas op latere leeftijd in hun zogenaamde doelsport. Onderzoek laat zien dat ook via deze route de top te bereiken is [1,3,5,7,8]. Aanhangers van deze methode stellen dat op jonge leeftijd met name het plezier in bewegen centraal moet staan. Dit hoeft zich zelfs niet eens binnen een bepaalde sport af te spelen, maar kan ook betrekking hebben op spelletjes op het schoolplein of in de achtertuin. Plezier hebben in bewegen zou een positief effect hebben op de intrinsieke motivatie om te sporten. Waar men bij vroeg specialiseren spreekt van doelbewust trainen, spreekt men in dit geval van doelbewust spelen (‘deliberate play’) [1].

Kinderen die op jonge leeftijd meerdere sporten beoefenen ontwikkelen zich breder op zowel het fysieke als het psychosociale vlak [5]. De zogenaamde grondmotorische eigenschappen (kracht, lenigheid, snelheid, uithoudingsvermogen en coördinatie) van kinderen die laat specialiseren zijn bijvoorbeeld beter ontwikkeld dan die van vroeg specialiserende kinderen [6]. Dit effect is echter pas zichtbaar op een leeftijd van ongeveer 10-12 jaar [6]. Als de grondmotorische eigenschappen eenmaal goed ontwikkeld zijn, zou specialisatie binnen de doelsport de voorkeur verdienen [1]. Op welke leeftijd dit ongeveer zou moeten zijn is van meerdere factoren afhankelijk, waaronder de ontwikkelingsleeftijd van het kind. Over het algemeen ontwikkelen meisjes zich fysiek sneller dan jongens. Vandaar dat Wormhoudt e.a. in navolging van het werk van Côté e.a. [4] stellen dat meisjes zich op jongere leeftijd zouden moeten specialiseren dan jongens [10]. In het boek Athletic Skills Model stellen Wormhoudt e.a. dan ook dat meisjes tussen 11 en 13 jaar over moeten gaan van voornamelijk deliberate play naar deliberate practice, terwijl dit voor jongens tussen de 13 en 15 jaar zou moeten gebeuren [10]. In vergelijking met kinderen die vroeg specialiseren bereiken laat specialiserende kinderen over het algemeen op latere leeftijd hun prestatiepiek [7]. Daarnaast hebben zij doorgaans een langere sportcarrière en blijven ze langer binnen de sport betrokken [5].

Individueel versus teamsporten

Nu blijkt dat de top zowel te bereiken is door vroeg als door laat te specialiseren is het de vraag of dit voor alle typen sporten geldt. Het antwoord op deze vraag is ja, met uitzondering van turnen. Jayanthi e.a. geven in hun review aan dat alleen topturnsters zich voor hun twaalfde jaar specialiseerden. Alle andere topatleten, ongeacht de sport en of het in teamverband was of juist individueel, specialiseerden zich na hun twaalfde jaar [7].

Een veelgehoord argument waarom kinderen binnen een teamsport vroeg zouden moeten specialiseren is dat de spelpatronen sportspecifiek zijn, en daarmee niet toepasbaar zijn in andere sporten. Deze spelpatronen zouden kinderen dus al op jonge leeftijd aan moeten leren. Het tegendeel lijkt echter waar te zijn. Het beoefenen van meerdere teamsporten tegelijk zou een positieve uitwerking hebben op het spelinzicht en het leren nemen van beslissingen [2,7]. Het heeft hierbij wel de voorkeur dat beoefende sporten enigszins op elkaar lijken wat de spelpatronen en het vereiste kijkgedrag betreft [2]. Dit zou namelijk de transfer van deze cognitieve vaardigheden binnen de verschillende teamsporten bevorderen. Hierbij kan men bijvoorbeeld denken aan het tegelijkertijd beoefenen van voetbal en basketbal of handbal, of aan het beoefenen van honkbal en cricket. Zowel de fysieke als de cognitieve vereisten van deze sporten komen redelijk goed met elkaar overeen, waardoor vaardigheden die geleerd zijn in de ene sport toepasbaar zijn in de andere sport. Voor enkele teamsporten is zelfs aangetoond dat hoe meer sporten een kind op jonge leeftijd heeft beoefend, hoe minder sportspecifieke training nodig is om het topniveau te bereiken [7].

Tot slot

Wat nu uiteindelijk voor welk kind de beste keuze is blijft lastig te voorspellen. Beide keuzes kunnen immers, turnen uitgezonderd, leiden tot het bereiken van het allerhoogste niveau in de sport. Daarnaast is van een aantal factoren tot op heden nog geen, of in ieder geval erg weinig, kennis. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het effect van de persoonlijkheid van het kind en aan zijn fysieke ontwikkelingsleeftijd. Wat deze laatste factor betreft is zoals eerder aangegeven de algemene opinie dat meisjes zich fysiek sneller ontwikkelen dan jongens en dus op eerdere leeftijd intensiever en specialistischer kunnen gaan trainen.

Bij het onderzoek waarop dit antwoord is gebaseerd dienen enkele kanttekeningen te worden geplaatst. Zo zijn de beschikbare data afkomstig uit verschillende landen, die elk hun eigen cultuur hebben ten aanzien van, en visie hebben op, talentherkenning en -ontwikkeling. Dat dit een effect gehad heeft op de gevonden resultaten lijkt evident, maar in welke mate is lastig in te schatten. Zo zijn er in landen als Amerika en Australië bijvoorbeeld sportbeurzen te verdienen die toegang bieden tot een universiteit en de bijbehorende trainingsfaciliteiten. Om zo’n beurs te verdienen moet een atleet al op jonge leeftijd (ongeveer 16-18 jaar) zeer goed presteren, hetgeen vroeg specialiseren in de hand werkt. Een ander nadeel van het beschikbare onderzoek is dat het retrospectief van aard is. Dit maakt het onmogelijk om oorzaak-gevolg-relaties te leggen. Dat relatief veel topatleten op jonge leeftijd meerdere sporten beoefenden wil niet zeggen dat daar nu juist de sleutel tot hun succes heeft gelegen. Wellicht waren ze nog beter geweest als ze zich vroeg hadden gespecialiseerd. Om dit soort vragen te beantwoorden is langdurig longitudinaal onderzoek nodig, dat tot op heden niet is uitgevoerd. Al met al moeten kinderen, ouders en coaches de uiteindelijke keuze maken na een zorgvuldige afweging van de hiervoor beschreven voor- en nadelen van beide opties. Veruit de meeste onderzoekers op dit gebied zijn echter een voorstander van laat specialiseren.

Bronnen

  1. Baker J, Cobley S, Fraser Thomas J (2009) What do we know about early sport specialization? Not much!, High Ability Studies, 20: 77-89.
  2. Baker J, Cote J, Abernethy B (2003) Sport-specific practice and the development of expert decision-making in team ball sports. J. Appl. Sport Psy., 15 (1): 12-25.
  3. Bridge MW, Toms MR (2013) The specializing or sampling debate: a retrospective analysis of adolescent sports participation in the UK. J. Sports Sci., 31: 87-96.
  4. Côté J, Baker J, Abernethy B (2003) From play to practice: a developmental framework for the acquisition of expertise in team sport. In: Starkes J, Ericsson KA. Expert performance in sports: advances in research on sport expertise. Pp 89-113. Champaign, IL: Human Kinetics.
  5. Côté J, Lidor R, Hackfort D (2011) ISSP position stand: to sample or to specialize? Seven postulates about youth sport activities that lead to continued participation and elite performance. Int. J. Sport Exerc. Psy., 7: 7-17.
  6. Fransen J, Pion J, Vandendriessche J, Vandorpe B, Vaeyens R, Lenoir M, Philppaerts M (2012) Differences in physical fitness and gross motor coordination in boys aged 6-12 years specializing in one versus sampling more than one sport. J. Sports Sci., 30: 379-386.
  7. Jayanthi N, Pinkham C, Dugas L, Patrick B, LaBella C (2012) Sports specialization in young athletes: evidence-based recommendations. Sports Health, DOI: 10.1177/1941738112464626.
  8. Moesch K, Elbe A-M, Hauge T, Wikman JM (2011) Late specialization: the key to success in centimeters, grams, or seconds (cgs) sports. Scand. J. Med. Sci. Sports, 22: e282-e290.
  9. Wiersma LD (2000) Risks and benefits of youth sport specialization: Perspectives and recommendations. Pediatric Exercise Science, 12: 13-22.
  10. Wormhoudt R, Teunissen JW, Savelsbergh G (2012) Athletic Skills Model voor een optimale talentontwikkeling. Nieuwegein: Arko Sports Media.